ECLI:NL:CRVB:2024:648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/1390 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering maatwerkvoorziening individuele begeleiding en dagbesteding door Rogplus

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1959 en bekend met verschillende medische aandoeningen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Rogplus ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van maatwerkvoorzieningen en de weigering van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding en dagbesteding. Appellante had geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2020, waarin Rogplus haar een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp had verstrekt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R. Kaya, en Rogplus door mr. M.S. de Jong.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in eerdere bezwaarschriften expliciet had aangegeven alleen bezwaar te maken tegen het primaire besluit van Rogplus en niet tegen het besluit van 12 juni 2020. De Raad oordeelt dat de stellingen van appellante over verwarring door meerdere besluiten niet opwegen tegen de duidelijke rechtsmiddelenclausule in het besluit van 12 juni 2020. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/1390 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2022, 21/2405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rogplus, als rechtsopvolger van het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (Rogplus)
Datum uitspraak: 3 april 2024

SAMENVATTING

De Raad is het met de rechtbank eens dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2020, waarbij Rogplus haar in aanmerking heeft gebracht voor de ‘algemene voorziening schoon huis’.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Rogplus heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2024. Voor appellante is mr. Kaya verschenen. Rogplus heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1959, is bekend met verschillende medische aandoeningen. Zij ontving in het verleden van Rogplus maatwerkvoorzieningen voor ‘ondersteuning bij het voeren van een huishouden’ en ‘dagbesteding licht’ in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft Rogplus beide maatwerkvoorzieningen ingetrokken en bepaald dat appellante in de toekomst geen aanspraak meer kan maken op een pgb.
1.2.
Op 1 februari 2020 heeft appellante zich opnieuw gemeld bij Rogplus. Appellante heeft vervolgens op 4 juni 2020 het gespreksverslag van 12 mei 2020 aan Rogplus teruggestuurd en hiermee een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor maatwerkvoorzieningen voor huishoudelijke hulp, dagbesteding en individuele begeleiding.
1.3.
Rogplus heeft bij besluit van 12 juni 2020 aan appellante per 8 mei 2020 voor onbepaalde tijd de ‘algemene voorziening schoon huis’ verstrekt. Bij besluit van 19 juni 2020 (het primaire besluit) heeft Rogplus geweigerd aan appellante een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding genaamd ‘Meedoen in de stad Schiedam – Niet-ouderen’ te verstrekken. Ten slotte heeft Rogplus bij besluit van 4 augustus 2020 geweigerd om aan appellante een maatwerkvoorziening voor dagbesteding te verstrekken.
1.4.
Bij besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit) heeft Rogplus vastgesteld dat appellante uitsluitend bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit en is dat bezwaar ongegrond verklaard. Er is volgens Rogplus geen noodzaak om een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 te verstrekken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft hiertoe overwogen dat, voor zover thans nog van belang, niet is gebleken dat appellante bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2020.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna uiteengezet en besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Zoals ter zitting besproken beperkt het geschil zich thans tot de vraag of appellante bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2020.
4.2.1.
Appellante stelt dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2020. De gemachtigde van appellante heeft immers in de bezwaarprocedure gronden gericht tegen dat besluit. Appellante verkeerde verder in de veronderstelling dat zij met haar opmerkingen bij het ondertekende gespreksverslag al bezwaar had gemaakt tegen de verschillende besluiten van Rogplus op alle onderdelen van haar aanvraag. Het is verwarrend dat Rogplus meerdere besluiten heeft genomen op één aanvraag om ondersteuning.
4.2.2.
Vastgesteld wordt dat de gemachtigde van appellante in het bezwaarschrift van 23 juli 2020 uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij alleen bezwaar maakt tegen het primaire besluit. Ook in het aanvullend bezwaarschrift van 28 augustus 2020 heeft de gemachtigde van appellante uitdrukkelijk vermeld dat alleen bezwaar wordt gemaakt tegen het primaire besluit. Uit de verdere inhoud van het bezwaarschrift en het aanvullend bezwaarschrift blijkt evenmin dat appellante tevens bezwaar maakt tegen het besluit van 12 juni 2020.
4.2.3.
De stellingen van appellante dat het verwarrend is dat Rogplus meerdere besluiten heeft genomen op één aanvraag en dat zij meende al bezwaar te hebben gemaakt tegen onder meer het besluit van 12 juni 2020 met het ondertekende gespreksverslag, kunnen niet tot het beoogde resultaat leiden. Het ondertekende gespreksverslag dateert immers van 4 juni 2020 en vormt juist de aanvraag die heeft geleid tot onder meer het besluit van 12 juni 2020 en het primaire besluit. Verder bevat het besluit van 12 juni 2020 een rechtsmiddelenclausule, waaruit volgt dat appellante tegen dat besluit bezwaar moest maken als ze het er niet mee eens was.
4.3.1.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante gesteld dat appellante het besluit van 12 juni 2020 aanvankelijk niet heeft ontvangen. De gemachtigde van appellante is pas bekend geworden met dit besluit op het moment dat hij in het kader van het bezwaar tegen het primaire besluit de dossierstukken van Rogplus ontving. Vervolgens heeft hij in het aanvullend bezwaarschrift van 28 augustus 2020 ook bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2020.
4.3.2.
Deze stelling kan appellante niet baten, al omdat uit het in 4.2.2 overwogene volgt dat (ook) het aanvullend bezwaarschrift van 28 augustus 2020 niet is gericht tegen het besluit van 12 juni 2020. Daar komt bij dat de stelling dat appellante het besluit van 12 juni 2020 aanvankelijk niet heeft ontvangen strijdig is met wat zij in het aanvullend hogerberoepschrift heeft aangevoerd, namelijk dat zij meende tegen alle besluiten op haar aanvraag bezwaar te hebben gemaakt en dat het verwarrend voor haar is geweest dat Rogplus meerdere besluiten op haar aanvraag heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) S.S. Blok