ECLI:NL:CRVB:2024:650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van ouderdomspensioen op grond van de AOW en verzekerde periode
Op 22 maart 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 12 januari 2022, omdat appellante niet verzekerd was geweest voor de AOW. Dit besluit werd door de Svb in een later besluit op 20 juli 2022 bevestigd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 22 maart 2024 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. O.F.M. Vonk. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een ouderdomspensioen. De Raad stelde vast dat appellante nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt, en hoewel zij getrouwd was met een persoon die wel verzekerd was voor de AOW, voldeed zij niet aan de eis van minimaal één kalenderjaar verzekerd te zijn geweest.
De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellante niet in aanmerking kwam voor het ouderdomspensioen, aangezien de verzekerde periode van appellante minder dan één jaar was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het door appellante betaalde griffierecht werd niet vergoed, omdat het hoger beroep niet slaagde. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.