ECLI:NL:CRVB:2024:653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/1858 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 21 juni 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 februari 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.F. Desloover, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooij-Bal.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De FML van 8 juli 2021, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgelegd, wordt als correct beschouwd. De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat appellante op de datum in geding niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden verkeert, ondanks de psychische klachten die zij ervaart. De deskundige die door appellante is ingeschakeld, M.J. Gerritze, heeft niet overtuigend aangetoond dat appellante op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had.

De Raad wijst het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De geduide functies zijn in medisch opzicht passend en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De weigering van de WIA-uitkering blijft daarmee in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1858 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2023, 22/1658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellante terecht per 21 juni 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan appellante heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 februari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Desloover. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster via een uitzendbureau voor vier uur per week. Op 24 juni 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 22 juli 2021 geweigerd appellante met ingang van 21 juni 2021 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 4 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante op 21 juni 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Voor de
psychische klachten en migraine zijn adequate beperkingen aangenomen in het persoonlijk
en sociaal functioneren. Bij het onderdeel zelfstandig functioneren is toegevoegd dat af en toe een begeleider nodig is. Bij het lichamelijk onderzoek zijn er lichte afwijkingen aan de rug en
voetzolen gebleken, maar appellante voldeed aan de norm en op dat gebied is er dan ook geen
reden om een beperking aan te nemen. Het Uwv heeft met betrekking tot de medische stukken die appellante heeft ingediend, vastgesteld dat die informatie nog niet in het dossier zat, maar dat de gegevens wel bij hen bekend waren of zien op een datum ruim na de datum in geding. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het verweerschrift blijkt dat het Uwv op de hoogte is van de psychische problematiek en dat deze ook is meegenomen in de beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij appellante zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij is van mening dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Zij heeft in hoger beroep een rapport van de door haar ingeschakelde deskundige verzekeringsarts M.J. Gerritze van 27 oktober 2023 ingezonden. Deze deskundige is van mening dat appellante op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft. Aanvullend heeft Gerritze, in reactie op een brief van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, goed onderbouwd dat appellante niet tot arbeid is staat is. De deskundige is ook van mening dat indien de Raad de ernst van de psychische problematiek onvoldoende duidelijk is, een door de Raad benoemde deskundige ingeschakeld moet worden. Appellante verzoekt de Raad dan ook een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Als reactie op het rapport van Gerritze van 27 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 7 december 2023 uitgebreid uiteengezet dat appellante belastbaar is conform de FML van 8 juli 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst ook naar de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten van het Uwv.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de
WIA-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is verlopen. De aanwezige medische stukken zijn kenbaar meegewogen in de beoordeling en de conclusies van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn overtuigend beargumenteerd. Het oordeel dat de beperkingen van appellante correct zijn weergegeven in de FML van 8 juli 2021 wordt gevolgd.
4.2.2.
De (aanvullende) rapport(en) van de door appellante ingeschakelde deskundige Gerritze maakt dit niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd uiteengezet dat appellante weliswaar langdurige psychische klachten heeft, maar dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Op de datum in geding is sprake van verminderd functioneren, maar appellante is daarmee in staat voor zichzelf te zorgen. Ze doet boodschappen en huishoudelijke taken. Daarnaast heeft ze ook dagbesteding voor enkele dagen per week. Dat appellante af en toe een dag op bed ligt, is geen bedlegerigheid en reguliere arbeid (zinvolle bezigheden) kan daar juist een positieve invloed op hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat er, anders dan Gerritze schrijft, geen sprake is van een ernstige psychische stoornis (EPS), omdat bij een EPS die activiteiten niet mogelijk zijn. Er zijn geen objectieve redenen om van een situatie van geen benutbare mogelijkheden uit te gaan. Verder merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht op dat het onderzoek door Gerritze twee jaar na de datum in geding is verricht en dat Gerritze niet heeft onderbouwd waarom zij van mening is dat appellante op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had.
4.2.3.
De Raad acht zich voldoende in staat om op basis van de door partijen ingebrachte informatie het tussen hen bestaande geschil te beslechten en wijst het verzoek een deskundige te benoemen af. In rechtsoverweging 4.2.2 is overwogen waarom de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Het indienen van een expertiserapport heeft niet zonder meer tot gevolg dat de Raad een deskundige benoemt. Voor het benoemen van een deskundige is het namelijk noodzakelijk dat er bij de Raad twijfel is over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. Het expertiserapport van Gerritze levert onvoldoende aanknopingspunten op voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen en daarom er is geen reden om een deskundige in te schakelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geduide functies in medisch opzicht passend zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) O.N. Haafkes