Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het oordeel van de Raad
WIA-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 21 juni 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 februari 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.F. Desloover, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooij-Bal.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De FML van 8 juli 2021, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgelegd, wordt als correct beschouwd. De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat appellante op de datum in geding niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden verkeert, ondanks de psychische klachten die zij ervaart. De deskundige die door appellante is ingeschakeld, M.J. Gerritze, heeft niet overtuigend aangetoond dat appellante op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had.
De Raad wijst het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De geduide functies zijn in medisch opzicht passend en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De weigering van de WIA-uitkering blijft daarmee in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.