ECLI:NL:CRVB:2024:688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
22/3413 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 8 maart 2020 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant behandeld. Appellant, die voorheen als reachtruckchauffeur werkte, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling concludeerde het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft in hoger beroep een medische expertise ingediend, waarin werd betoogd dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen reden is om de eerder vastgestelde belastbaarheid aan te passen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De Raad wees ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3413 WIA
Datum uitspraak: 4 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 september 2022, 20/1055 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 8 maart 2020 heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.M. Voogt, advocaat, hoger beroep ingesteld en een medische en arbeidskundige expertise van verzekeringsarts P.A.J.A. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin van 6 maart 2023 ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2023.
Appellant heeft een aanvulling op de expertise door Van Amelsfoort van 9 augustus 2023 ingediend.
In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
1 november 2023 aan de Raad gestuurd.
Appellant heeft een reactie van Van Amelsfoort van 29 november 2023 ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.A.C. Cools, kantoorgenoot van mr. Voogt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als reachtruckchauffeur. Na afloop van de
voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 december 2013 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 11 september 2015 in aanmerking gebracht voor een
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het
Uwv en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 maart 2019. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 mei 2019 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 3 juli 2019 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WIA-uitkering met ingang van 8 maart 2020 beëindigd. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 6 januari 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en
daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant is alsnog opgeroepen voor een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In een rapport van 25 september 2021 heeft deze verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat het buigen verder moet worden beperkt. Hierbij is ervan uitgegaan dat op de datum in geding de meest waarschijnlijke diagnose artritis psoriatica/spondylartropathie met een stijf skelet en beperkte flexie van de rug is. Van belang is geacht dat de revalidatiearts in de brief van 3 oktober 2020 heeft vermeld dat de rugpijn toeneemt bij bukken. Dit komt overeen met de bevinding van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij lichamelijk onderzoek. Daarom is in de FML van
25 september 2021 een beperkte buigfunctie van de rug aangenomen. Gelet op de moeizame, pijnlijke uitvoering is het frequent buigen beperkt tot 150x per uur. De rechtbank heeft de stelling van appellant dat een urenbeperking aangenomen moet worden vanwege zijn vermoeidheid, niet gevolgd omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het onderzoek op 24 september 2021 geen vermoeidheid bij appellant heeft waargenomen. Ook tijdens de bezwaarprocedure is door appellant niet gesproken over vermoeidheidsklachten. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ernstige vermoeidheidsklachten die appellant claimt, niet objectiveerbaar zijn of toe te schrijven aan een aandoening wordt door de rechtbank gevolgd.
2.2.
Nadat de FML is aangepast met een wijziging voor buigen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw getoetst of appellant met zijn beperkingen nog in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 6 januari 2020 en 1 oktober 2021 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de FML van 25 september 2021, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep een medische expertise van verzekeringsarts P.J.A.J. Van Amelsfoort ingediend. Onder verwijzing naar deze expertise heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de in 2013 geldende beperkingen op 8 maart 2020 nog van toepassing waren. Appellant heeft benadrukt dat het bij de ziekte artritis psoriatica hoort dat de klachten sterk wisselen. Omdat de verzekeringsartsen van het Uwv en de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts het niet met elkaar eens zijn, heeft appellant de Raad verzocht een verzekeringsarts als deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de beperkingen die bij de beoordeling in 2013 zijn aangenomen, op de datum in geding, 8 maart 2020, nog steeds van toepassing waren. Appellant heeft ter nadere onderbouwing van dit standpunt een expertise laten verrichten door verzekeringsarts Van Amelsfoort. Deze arts heeft op 10 februari 2023 een rapport uitgebracht. De conclusie was dat er geen sprake is van objectiveerbare gegevens om op de datum in geding, 8 maart 2020, af te wijken van de belastbaarheid die op 15 oktober 2013 is vastgesteld. Het medisch beeld van bekende aandoeningen was niet wezenlijk veranderd en van verbetering was geen sprake. Bij de beoordeling door de verzekeringsarts op 13 maart 2019 was sprake van verbeterde klachten inzake de psyche, echter deze pasten binnen het beeld van wisselende klachten. Van duurzame verbetering is geen sprake geweest en kort na datum in geding ontstond er weer een forse toename van de psychische klachten (depressie en paniekaanvallen), waarvoor de behandeling nog altijd gaande is.
4.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad overweegt dat er geen reden is voor twijfel aan de voor appellant per 8 maart 2020 vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben aantoonbaar de klachten van appellant en de beschikbare medische informatie bij de beoordeling betrokken. De Raad volgt de rechtbank dan ook in haar overweging dat er geen reden is om andere, of verdergaande, beperkingen op te nemen. Het rapport van
Van Amelsfoort maakt dit niet anders omdat in dit rapport geen nieuwe medische gegevens of bevindingen staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de door appellant ingediende expertise in de rapporten van 20 juli 2023 en 1 november 2023 toereikend gemotiveerd dat er geen medische grondslag is voor aanpassing van de FML van 25 september 2021. Dat de deskundige de klachten van appellant anders waardeert dan de verzekeringsartsen biedt geen grond voor twijfel aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid.
4.2.3.
Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv, is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige. Het verzoek van appellant om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) I. Gök