ECLI:NL:CRVB:2024:712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
22/1434 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de AOW van appellant die in Duitsland werkzaam was

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in Duitsland werkzaam was, was van mening dat hij recht had op AOW zonder korting. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter vastgesteld dat appellant in de periode van 1 januari 1972 tot en met 30 november 1972 niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij uitsluitend in Duitsland had gewerkt. De Svb had eerder aan appellant een AOW-pensioen toegekend met een korting van 42% vanwege het ontbreken van verzekering in Nederland gedurende een lange periode. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had aangenomen dat appellant in de periode in geding uitsluitend in Duitsland arbeid had verricht en dat de Duitse sociale verzekeringswetgeving van toepassing was. De Raad concludeerde dat de Svb geen nader onderzoek hoefde te doen naar de verzekeringsstatus van appellant, omdat deze niet met voldoende bewijs kwam om zijn stelling te onderbouwen. De uitspraak bevestigde de korting op het AOW-pensioen en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

22/1434 AOW
Datum uitspraak: 10 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 april 2022, 21/2686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Svb heeft appellant niet verzekerd geacht gedurende de periode in geding omdat hij in Duitsland werkzaam was. Evenals de rechtbank en de Svb is de Raad van oordeel dat appellant in de periode in geding niet verzekerd was voor de AOW [1] .

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 30 maart 2020 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen toegekend met een korting van 42%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 21 april 2021 (bestreden besluit) bij de vastgestelde korting gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld. [naam] heeft zich later als gemachtigde van appellant teruggetrokken. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Appellant is verschenen. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft altijd in Nederland gewoond. Hij heeft vanaf begin jaren zeventig tot halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw veelal in Duitsland gewerkt. Vanaf medio 2019 ontvangt appellant van de DRv [2] een Duits ouderdomspensioen.
1.2.
Met een besluit van 30 maart 2020 heeft de Svb aan appellant een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend. Op dit ouderdomspensioen is een korting van 42% toegepast omdat appellant afgerond 21 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW. De Svb heeft zich daarbij gebaseerd op gegevens van de DRv en op gegevens in zijn beperkte registratie, waarin eerder van de Nederlandse Belastingdienst ontvangen gegevens zijn opgenomen.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2020 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank acht het aannemelijk dat appellant in de nog in geschil zijnde periode van 1 januari 1972 tot en met 30 november 1972 (periode in geding) in Duitsland heeft gewerkt. Dit oordeel is gebaseerd op wat appellant zelf ter zitting heeft verklaard. Ook mocht de Svb uitgaan van de gegevens die door de DRv zijn geadministreerd en de beperkte verzekerdenregistratie. Appellant is niet met duidelijke en controleerbare gegevens gekomen waarin aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de conclusie dat de beperkte registratie mogelijk niet juist is. Appellant heeft ter zitting erkend dat hij in genoemde periode waarschijnlijk werkzaam was in Duitsland en dat hij de Belastingdienst daarover geïnformeerd heeft. De Svb heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant over genoemde periode geen AOW-pensioen heeft opgebouwd. Hieraan doet niet af dat appellant in die periode ook niet in Duitsland verzekerd is geacht.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft aangevoerd dat de stukken op basis waarvan de Svb stelt dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de periode 1 januari 1972 tot en met 30 november 1972 niet als rechtsgeldig bewijs kunnen dienen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij in voornoemde periode werkzoekende en studerende was en dat niet bewezen is dat hij in deze periode in Duitsland zou hebben gewerkt, zoals de Svb veronderstelt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om op appellants AOW-pensioen een korting van 42% toe te passen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De Svb is verplicht voor ieder jaar waarin de pensioengerechtigde tussen zijn aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest voor de AOW, een korting van 2% toe te passen op het ouderdomspensioen. Dit is bepaald in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW. De verplichting tot het vaststellen van een korting is ook van toepassing als de pensioengerechtigde in de periode waarin hij niet verzekerd was voor de AOW, geen aanspraken heeft opgebouwd in een ander land.
4.2.
Appellant kan in de periode in geding alleen voor de AOW verzekerd zijn geweest als in deze periode de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing was. Er moet dus eerst worden beoordeeld of op appellant toen de Nederlandse wetgeving, dan wel de Duitse wetgeving van toepassing was. Voor de bepaling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving in een geval als dat van appellant zijn de aanwijsregels neergelegd in Europese regelgeving. [3] In die regelgeving is bepaald dat een werknemer die woont in een lidstaat, maar werkt in een andere lidstaat, verzekerd is in het werkland. De Raad heeft eerder beslist dat deze regelgeving exclusieve werking heeft: alleen de aangewezen wetgeving is op de betrokkene van toepassing. [4] Als aannemelijk is dat appellant in het tijdvak in geding uitsluitend in Duitsland heeft gewerkt, was dan ook alleen de Duitse wetgeving van toepassing en was hij niet voor de AOW verzekerd, ook al woonde hij in Nederland.
4.3.
De Raad is van oordeel dat de Svb terecht heeft aangenomen dat appellant in de periode in geding uitsluitend in Duitsland arbeid heeft verricht, en daarom uitsluitend was onderworpen aan de Duitse sociale verzekeringswetgeving. De Raad heeft eerder geoordeeld dat de Svb bij het bepalen waar een werknemer werkzaam is geweest zich mag baseren op de “Opgaven ten behoeve van de beperkte registratie” van de Belastingdienst. [5] Nu appellant niet met duidelijke en controleerbare gegevens is gekomen waarin aanknopingspunten zijn gelegen voor de conclusie dat de beperkte registratie mogelijk niet of niet geheel juist is, hoefde de Svb geen nader onderzoek te doen naar de vraag of appellant terecht niet verzekerd is geacht. De enkele stelling van appellant dat hij in de periode in geding werkzoekende en studerende was, weegt niet op tegen de beperkte registratie en de gedetailleerde verklaringen van appellant ter zitting bij de rechtbank. Het niet meer kunnen achterhalen van bewijsstukken door appellant, hoe begrijpelijk ook, moet voor zijn rekening blijven. Appellant is dan ook terecht niet verzekerd geacht over de periode in geding, namelijk van 1 januari 1972 tot en met 30 november 1972.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat op het bedrag van het AOW-pensioen terecht een korting van 42% is toegepast.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.R. Olde Engberink
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Deutsche Rentenversicherung.
3.Artikel 12 van de EEG-Verordening nr. 3/58 (periode 1 januari 1972 tot 1 oktober 1972) en artikel 13 van de EEG-Verordening nr. 1408/71 (periode van 1 oktober 1972 tot en met 30 november 1972).
4.Uitspraken van 27 maart 1996, ECLI:NL:CRVB:1996:ZB5864 en 18 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB0579.
5.Uitspraak van 29 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2916.