ECLI:NL:CRVB:2024:722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
22/3538 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor bed, lattenbodem en matras op basis van onvoldoende onderbouwing van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2022. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bed, lattenbodem en matras door appellante, die deze kosten niet kon dekken uit haar algemene bijstand en draagkracht. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die voor haar niet voorzienbaar waren, en dat zij na haar echtscheiding niet in staat was om te reserveren voor de aanschaf van een bed. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stellingen. De rechtbank had al eerder vastgesteld dat de kosten van een bed tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellante heeft niet aangetoond dat zij als gevolg van haar echtscheiding geen middelen had om een bed aan te schaffen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellante geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van het bed, lattenbodem en matras. Tevens heeft de Raad bepaald dat appellante geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht ontvangt, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die door de rechtbank zijn geformuleerd, waarbij de Raad deze overwegingen heeft overgenomen en aangevuld met de constatering dat appellante geen aanvullende stukken heeft ingediend ter onderbouwing van haar claims.

Uitspraak

22.3538 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2022, 22/3147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 9 april 2024
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: N.B. Yalçinkaya
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 april 2024. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Krabbenborg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bed, een lattenbodem en een matras.
Het college heeft met een besluit van 28 december 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten niet voortkomen uit bijzondere omstandigheden.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De kosten van een bed worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Appellante had geld apart moeten zetten voor een nieuw bed voor haar zoon. Zij heeft niet onderbouwd dat dit voor haar niet mogelijk was. Voor zover de echtscheiding als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt, geldt dat appellante onvoldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg hiervan nu geen geld beschikbaar heeft voor het kopen van een bed. Zij heeft geen inzicht gegeven in de extra kosten die zij als gevolg van de echtscheiding heeft. Zij heeft niet toegelicht waarom zij de ontvangen lening voor stofferings- en inrichtingskosten niet heeft gebruikt voor de aanschaf van een bed. Voor zover appellante een beroep doet op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet slaagt dit beroep niet. Deze bepaling is in het geval van appellante namelijk niet van toepassing.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en voor haar niet voorzienbaar waren. Zij kon niet reserveren voor die kosten omdat zij na de echtscheiding zoveel spullen moest aanschaffen dat er geen geld meer over was voor de aanschaf van een bed. Dit levert een noodsituatie op.
Wat appellante aanvoert, is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. Hij voegt daar nog aan toe dat ook in hoger beroep appellante geen stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van haar stellingen.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent ook dat appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht krijgt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) N.B. Yalçinkaya (getekend) K.M.P. Jacobs