In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellant had eerder een uitkering toegekend gekregen met ingang van 5 februari 2021, maar het Uwv heeft op 24 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de appellant per dezelfde datum een IVA-uitkering is toegekend.
Appellant heeft op 7 augustus 2023 aangegeven het eens te zijn met deze gewijzigde beslissing, waardoor er feitelijk geen geschil meer bestond tussen partijen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat dit was vervangen door de gewijzigde beslissing van 24 mei 2023. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Uwv de kosten van appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep moet vergoeden. De kosten voor verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 3.500,-, en het Uwv moet ook het door appellant betaalde griffierecht van € 185,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.