ECLI:NL:CRVB:2024:744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
22/3054 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag om bijstand en bewijsvoering door appellanten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 augustus 2022. De zaak betreft de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand van 3 augustus 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg had de aanvraag niet in behandeling genomen omdat appellanten geen stukken hadden ingeleverd. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I.A.C. Cools, stelden in hoger beroep dat zij zich al in mei 2020 hadden gemeld voor bijstand en dat zij stukken persoonlijk in de brievenbus van de gemeente hadden gedeponeerd. Ze gaven aan dat appellant een verbod had om het gemeentehuis te betreden, waardoor hij geen ontvangstbevestiging kon krijgen. Ook stelden zij dat sommige verzochte stukken niet konden worden aangeleverd omdat deze oude informatie bevatten die niet relevant was voor de beoordeling van hun aanvraag.

De Centrale Raad oordeelde dat de argumenten van appellanten een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De rechtbank had in haar uitspraak al duidelijk gemaakt waarom de argumenten niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidden. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Dit betekende dat appellanten geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht ontvingen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

22.3054 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 augustus 2022, 21/567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college)
Datum uitspraak: 9 april 2024
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: N.B. Yalçinkaya
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 april 2024. Namens appellanten is verschenen mr. I.A.C. Cools, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.W. Reijrink.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand van 3 augustus 2020.
Het college heeft met een besluit van 8 september 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit), de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling genomen op de grond dat zij geen stukken hebben ingeleverd.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Met de brieven van 6 en 20 augustus 2020 heeft het college nader gespecificeerd welke informatie nodig is om de aanvraag van appellanten te kunnen beoordelen. Appellanten hebben tweemaal een termijn gekregen om hun aanvraag aan te vullen met de verzochte informatie. Op verzoek van appellanten is de termijn hierna nogmaals verlengd. Niet gebleken is dat appellanten stukken hebben overgelegd; deze zitten niet in het dossier en de gemachtigde van appellanten heeft ter zitting verklaard niet over de stukken te beschikken. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij diverse stukken persoonlijk hebben afgeleverd dan wel dat zij deze per post hebben opgestuurd. Tot slot ontbreken stukken waaruit blijkt dat appellanten zich al vóór 3 augustus 2020 bij het college gemeld hebben voor een bijstandsaanvraag.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij zich al in mei 2020 hebben gemeld voor een bijstandsuitkering. Appellanten stellen verder dat zij stukken persoonlijk in de brievenbus bij de gemeente hebben gedaan. Appellant had van de gemeente een verbod gekregen om fysiek binnen het gemeentehuis aanwezig te zijn. Het was voor hem dan ook niet mogelijk om de informatie aan de balie af te geven, zodat hij een ontvangstbevestiging zou krijgen. Appellanten hebben ook nog stukken per post toegezonden naar de gemeente. Daarnaast hebben zij kenbaar gemaakt dat zij een aantal van de verzochte stukken niet kunnen aanleveren en ook dat die stukken oude informatie bevat die niet van belang is voor de vaststelling van hun recht ten tijde van de aanvraag.
Wat appellanten aanvoeren, is een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellanten hebben in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hen onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent ook dat appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het griffierecht krijgen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N.B. Yalçınkaya (getekend) K.M.P. Jacobs