ECLI:NL:CRVB:2024:751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering appellante wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 22 mei 2022, omdat zij vanaf 1 juni 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 maart 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.H. van den Berg, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I. Smit.
De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellante had zich in 2019 ziekgemeld en was in 2020 in aanmerking gekomen voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 1 juni 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, maar de Raad volgt dit standpunt niet.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 22 mei 2022 in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.