Uitspraak
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
21 augustus 2015 van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, een rapport over een psychologisch onderzoek in juli/augustus en november 2017 en een indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) van 23 februari 2017. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat geen sprake is van nieuwe medische feiten en/of omstandigheden. Volgens de verzekeringsarts komt uit de stukken het beeld naar voren dat de psychische klachten ernstiger zijn geworden en dat zijn dagelijks niveau van functioneren is verslechterd ten opzichte van de beoordeling op 29 april 2016. De afname van de mogelijkheden is echter pas daarna opgetreden. Met een besluit van 1 mei 2018 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel ingesteld.
30 maart 2017, een rapport van een psychodiagnostisch onderzoek van 9 september 2019, een indicatiebesluit van het CIZ van 19 februari 2020, een (ongedateerd) besluit van
Zilveren Kruis Zorgkantoor over meerzorg, een brief van Scheltes van 31 juli 2020 en een vmbo-diploma en een cijferlijst van appellant. Wat volgens appellant sinds de vorige aanvraag is veranderd, is dat hij een VG 7 indicatie onbepaalde tijd en meerzorg heeft gekregen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beoordelingen in het kader van de Wajong te herzien. Volgens de verzekeringsarts is er door langdurige overbelasting en faalangstervaringen sprake van toegenomen psychische klachten. In 2017 is het beeld dermate ernstig dat sprake is van marginale mogelijkheden. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen aanwijzingen dat dit al in 2016 het geval was. Met het besluit van 7 september 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
Het oordeel van de Raad
29 november 2023 toegelicht dat de diagnose PTSS in 2022 en de conclusies die Poortinga daaraan heeft verbonden, geen ander licht werpen op de beoordeling in 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat de start van de PTTS in 2011 onaannemelijk is. Bij het psychiatrisch onderzoek van 30 maart 2017 van kinder- en jeugdpsychiater Schuur is mede beoordeeld of sprake zou kunnen zijn van symptomen wijzend op traumagerelateerde angstproblematiek (PTSS). Expliciet wordt daarover vermeld dat “er geen herbelevingen of nachtmerries zijn in relatie tot een incident een jaar eerder”. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onwaarschijnlijk dat de psychiater voorbijgegaan zou zijn aan eventuele herbelevingen en nachtmerries in relatie tot andere ervaren trauma’s uit eerdere jaren. De symptomen die in 2022 tot de gestelde diagnose hebben geleid, speelden tenminste tot ná maart 2017 niet. De vastgestelde PTSS moet dus daarna tot ontwikkeling zijn gekomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen nieuwe informatie over de licht verstandelijke beperking van appellant. De licht verstandelijke beperking vormt op zichzelf geen contra-indicatie voor het kunnen beschikken over arbeidsvermogen. Wat Poortinga meldt over het uitgeput geraakt zijn van appellant is niet in lijn met wat de verzekeringsarts daarover op 29 april 2016 heeft vastgesteld. Ook de uitputting moet zich in een latere fase hebben voorgedaan.
duuraanspraken-jurisprudentie (zie de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1) niet aan de orde.