ECLI:NL:CRVB:2024:900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziekmeldde met gewrichtsklachten, betwistte de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende waren onderbouwd. De Raad volgde niet het standpunt van appellant dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing van het Uwv gegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv in een nieuw besluit voldoende medisch onderzoek had verricht naar de klachten van appellant, inclusief de handklachten die hij had aangevoerd. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.