ECLI:NL:CRVB:2024:915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
23/2127 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars Ziektewet-beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 10 september 2022. Appellante, die zich op 21 september 2020 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving een ZW-uitkering. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling concludeerde het Uwv dat appellante in staat was meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 maart 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.L. Kuit, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de beëindiging van de uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. De Raad concludeerde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Uitspraak

23/2127 ZW
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2023, 22/5438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de uitkering van appellante terecht per
10 september 2022 heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als meewerkend voorvrouw voor 38 uur per
week. Op 21 september 2020 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 januari 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 7 februari 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij brief van 9 augustus 2022 heeft het Uwv appellante op de hoogte gesteld van het
voornemen om het besluit van 5 januari 2022 te wijzigen in die zin dat appellante vanaf 10 september 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft in reactie op dit voornemen te kennen gegeven dat de opgestelde FML aangescherpt dient te worden op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, alsmede op de dynamische handelingen en statische houdingen. Ook is volgens appellante een urenbeperking op zijn plaats.
1.3.
Bij besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv bepaald dat appellante per 10 september 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 oktober 2022 inzichtelijk gemotiveerd op welke aspecten appellante beperkt is te achten en op welke aspecten niet. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de klachten in de rechterhandonderarm en de depressieve stoornis van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat sprake is van een functioneel onbeperkte linkerarm/hand en dat appellante niet in aanmerking komt voor een urenbeperking omdat zij niet voldoet aan één van de drie indicaties voor een duurbeperking in arbeid. Dat de linkerarmklachten al tijdens de datum in geding aan de orde waren, heeft de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de huisarts met name over de armklachten rechts en links. In de verkregen informatie van de huisarts worden geen klachten aan de linkerarm vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de verschijnselen van overbelasting van de linkerarm weinig plausibel aangezien appellante heeft aangegeven haar handen weinig in te zetten in de thuissituatie. De rechtbank acht het standpunt dat sprake is van een functioneel onbeperkte linkerarm/hand dan ook voldoende onderbouwd. Dit betekent volgens de rechtbank dat de beperkingen in de FML correct zijn vastgesteld.
2.2.
In het rapport van 31 oktober 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank gemotiveerd toegelicht dat en waarom de geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellante. De door appellante gevolgde opleiding is in Nederland gelijk aan een mbo-diploma op niveau 2 of 3, afhankelijk van de inhoud van de opleiding. MBO-2 wordt gelijkwaardig met VMBO gewaardeerd op opleidingsniveau 3. Appellante voldoet dus aan de opleidingseis. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook betrokken dat appellante nog diverse beroepsgerichte opleidingen heeft gevolgd en afgesloten met een diploma, dat zij Nederlandse taallessen heeft gevolgd en dat zij zelf heeft aangegeven dat zij het Nederlands beheerst in zowel spreken, geschrift als lezen. Appellante beschikte daarom volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de vereiste bekwaamheden. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen heeft gegeven ter voorkoming van overbelasting van de linkerarm en heeft geconcludeerd dat de linkerarm/hand functioneel onbeperkt is, valt niet in te zien dat, gelet op het ontbreken van signaleringen op die aspecten, het risico op overbelasting aanwezig is. Ook zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van de coördinatie van de linkerhand/arm en ook niet voor het uitvoeren van grepen als pen-, pincet of sleutelgreep. De linkerhand kan dan ook worden ingezet bij het indraaien van kleine schroefjes. Dat appellante niet met links een nietmachine/ontnieter kan bedienen heeft zij niet onderbouwd en uit het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt ook niet dat zij dit niet zou kunnen.
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het Uwv haar beperkingen op de juiste waarde heeft geschat. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op haar beperkingen de opgestelde FML (verder) aangescherpt dient te worden op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van toegenomen psychische klachten, alsmede op de dynamische handelingen en statische houdingen als gevolg van krachtsverlies in beide handen en armen. Ook is appellante van mening dat een urenbeperking op zijn plaats is. Daarom is zij niet in staat om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Tevens voldoet zij niet aan de opleidingseisen en de voorwaarde dat de Nederlandse taal in woord en geschrift door haar beheerst moeten worden. Volgens appellante is zij niet in staat om een eventuele (interne) opleiding te volgen. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft appellante informatie van de huisarts van 2 maart 2023, 23 maart 2023 en 25 maart 2024 overgelegd. Ook is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 oktober 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden in essentie herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft overgelegd aan medische informatie, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 maart 2024 heeft gemotiveerd dat uit de informatie die zich in het dossier bevindt (waaronder van de huisarts en de neuroloog), blijkt dat gedocumenteerd sprake is van een ulnaropathie rechts en van een ander gespecificeerd depressieve stemmingsstoornis. In de FML van 14 december 2021 is met deze beperkingen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al op voldoende wijze rekening gehouden. De in beroep en hoger beroep overgelegde medische informatie ziet niet op de datum in geding en daaruit valt dan ook niet zonder meer af te leiden dat appellante al op 10 september 2022 dusdanige klachten had aan de linkerarm dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarvoor aanvullende beperkingen had moeten aannemen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog gemotiveerd te kennen gegeven dat in de geselecteerde functies tillen niet voorkomt, althans niet boven de referentiewaarden en dat een risico op overbelasting van de andere zijde dan ook niet bestaat. Het standpunt van appellante dat het Uwv desondanks haar beperkingen niet op juiste waarde heeft weten te schatten en dat ten tijde in geding sprake was van krachtsverlies in beide handen en armen, vindt geen bevestiging in de in het dossier aanwezige informatie. Dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van een latere ZW-beoordeling onder voorgeschiedenis heeft vermeld dat appellante over de periode 21 september 2020 tot
10 september 2022 een ZW-uitkering heeft ontvangen in verband met een tenniselleboog rechts en spanningsklachten, doet hieraan niet af. In de FML van 14 december 2021 zijn voor de door de primaire arts vastgestelde klachten aan de rechterarm immers beperkingen aangenomen. Hieruit volgt dat niet wordt getwijfeld aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellante heeft aangevoerd is een herhaling van de arbeidskundige gronden die ook al in beroep zijn aangevoerd en geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank, zoals die onder 2.2 zijn vermeld, worden volledig onderschreven. Dit betekent dat het bestreden besluit ook is voorzien van een afdoende arbeidskundige grondslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt