ECLI:NL:CRVB:2024:974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/1235 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 1 februari 2023, waarin de Raad de afwijzing van de WAO-uitkering van verzoeker door het Uwv bevestigde. Verzoeker had verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, maar de Raad oordeelde dat de aangevoerde argumenten geen nieuwe feiten of omstandigheden betroffen die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Verzoeker had eerder al geprocedeerd over zijn rechten op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was van mening dat hij altijd arbeidsongeschikt is gebleven. De Raad concludeerde dat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De redenen die verzoeker aanvoerde waren eerder al in de procedure behandeld en konden niet als nieuwe feiten worden aangemerkt. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/1235 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 februari 2023, 21/1060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 mei 2024
PROCESVERLOOP
Bij brief van 11 april 2023 heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 1 februari 2023, 21/1060, ECLI:NL:CRVB:2023:275.
Het Uwv heeft een inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 november 2023. Verzoeker is verschenen. Het Uwv is niet verschenen. Tijdens de zitting heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij uitspraak van 9 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:55, heeft de Raad dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 13 maart 2024. Verzoeker is verschenen. Het Uwv is niet verschenen. Tijdens de zitting heeft verzoeker weer verzocht om wraking van de behandelend rechter, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. De Raad heeft bij uitspraak van 12 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:723, het verzoek niet in behandeling genomen en bepaald dat een volgend verzoek in deze zaak om wraking van de behandelend rechter niet in behandeling wordt genomen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 6 mei 2024. Verzoeker is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Verzoeker heeft in het verleden een aantal malen geprocedeerd over zijn rechten op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In een aantal gevallen heeft de Raad daarin in laatste instantie uitspraak gedaan. De laatste keer is dat geweest bij de uitspraak van 1 februari 2023. Aan de basis van al deze procedures ligt een besluit van het Uwv waarbij de WAO-uitkering van verzoeker met ingang van 9 april 2003 werd ingetrokken.
2. De inzet van de procedure die heeft geleid tot die laatste uitspraak was een verzoek van verzoeker om in aanmerking te worden gebracht voor een WAO-uitkering vanaf 17 januari 2017. Het Uwv heeft die aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat aan verzoeker geen WAO-uitkering kan worden toegekend omdat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarde dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in de periode van vijf jaar nadat de eerdere WAO-uitkering is beëindigd.
3. Bij uitspraak van 1 februari 2023 heeft de Raad de eerdere besluitvorming over de herleving van het recht bevestigd en deze besluitvorming in stand gelaten, wat voor verzoeker betekent dat hij geen recht heeft op een WAO-uitkering met ingang van de door hem genoemde datum van 1 januari 2017.
4. Verzoeker is het niet eens met de uitspraak van de Raad. Hij is van mening dat hij arbeidsongeschikt is en dat de eerdere beslissingen van het Uwv zijn gebaseerd op onjuiste gegevens, onvolledige dossiers en verkeerde data. Hij stelt dat hij altijd arbeidsongeschikt is gebleven. Hij verwijst daarbij naar de diverse besluiten die er in het dossier zitten die elkaar tegenspreken. Verder verwijst hij naar diverse stukken uit het dossier die volgens hem zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwen. Hij wijst daarbij ook naar de samenhang die er zou bestaan tussen de diverse door hem gevoerde procedures.
5. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
6. Wat verzoeker heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Zoals door verzoeker zelf is benadrukt, is hij het niet eens met de laatste uitspraak van de Raad van 1 februari 2023 – maar ook met de diverse eerdere uitspraken van de Raad of de rechtbank over zijn arbeidsongeschiktheid – en wil hij de discussie over zijn rechten op grond van de WAO voortzetten. Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren of te heropenen.
7. De redenen die verzoeker aanvoert en die in zijn ogen feiten en omstandigheden in de zin van artikel 8:119 van de Awb zouden opleveren, komen erop neer dat het Uwv en de Raad min of meer stelselmatig onvolledige en onjuiste dossiers hanteren én dat de samenhang in de eerdere besluitvorming ten aanzien van zijn rechten ontbreekt. Nog daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd, is hierbij geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Het is integendeel een argument dat verzoeker ook al in de eerdere procedure uitgebreid naar voren heeft gebracht en dat is betrokken in de beoordeling. Nieuwe medische gegevens die door verzoeker nog niet eerder konden worden ingebracht, zijn niet aan de orde gesteld. Dat betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.B. Vrugt