In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem per 2 september 2020 een WGA-vervolguitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 5 september 2018 ziekmeldde, betwistte de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv was vastgesteld. In eerste instantie was appellant als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, maar na bezwaar en aanvullende medische informatie werd zijn arbeidsongeschiktheid herzien naar 65,45%. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het verzoek van appellant om een deskundige te raadplegen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de vastgestelde beperkingen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond, terwijl het beroep tegen het nadere besluit ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten aan appellant.