ECLI:NL:CRVB:2025:1009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
25/471 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens laattijdige indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, tegen de uitspraak van 23 januari 2025. De Raad oordeelde dat het hoger beroepschrift laattijdig was ingediend, aangezien het beroepschrift op 11 maart 2025 was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 6 maart 2025 eindigde. De Raad stelde vast dat de poststempel op de enveloppe van het beroepschrift 10 maart 2025 was, wat bevestigde dat het beroepschrift niet tijdig was verzonden. Appellante kon niet aantonen dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad wees erop dat de indiener van het beroepschrift in verzuim was en dat het hoger beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak bevatte ook een verwijzing naar eerdere jurisprudentie over de tijdigheid van beroepschriften en de bevoegdheid van de Raad om ambtshalve de tijdigheid te toetsen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 juli 2025
25/471 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 januari 2025, 24/1430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van De Wolden (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 23 januari 2025 in afschrift aan partijen toegezonden, zodat de laatste dag van de beroepstermijn 6 maart 2025 was.
Het beroepschrift is op 11 maart 2025 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 10 maart 2025 ter post bezorgd. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Met een brief van 19 maart 2025 is aan mr. Schriemer gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Mr. Schriemer heeft daarop met een brief van 25 maart 2025 geantwoord dat het hoger beroepschrift op 5 maart 2025 is verzonden en dat uit de ontvangstbevestiging van de Raad van 12 maart 2025 blijkt dat het hoger beroepschrift binnen een week na die verzending is ontvangen. Het hoger beroepschrift zou daarom tijdig zijn ingediend. Daarbij verwijst hij ook naar de uitspraak van de Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, waaruit hij opmaakt dat de termijnen van bezwaar en beroep dwingend van aard zijn, maar dat deze niet van openbare orde zijn.
In reactie daarop heeft de Raad met een brief van 9 april 2025 mr. Schriemer erop gewezen dat op de enveloppe van het hoger beroepschrift een poststempel staat met de datum 10 maart 2025. De Raad heeft mr. Schriemer verzocht binnen vier weken bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat het hoger beroepschrift op 5 maart 2025 is verzonden. Een herinnering aan deze brief heeft de Raad op 19 mei 2025 aan mr. Schriemer verzonden. Daarbij is hem een (nieuwe) reactietermijn gegeven van twee weken.
Met een brief van 20 mei 2025 heeft mr. Schriemer gereageerd en, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad, naar voren gebracht dat de Raad niet langer ambtshalve toetst of een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend.
Wat mr. Schriemer namens appellante heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Gelet op de datum van de poststempel, die valt na het einde van de beroepstermijn, heeft appellante niet kunnen aantonen dat het hoger beroepschrift tijdig is ingediend. Voor zover appellante zich op het standpunt heeft beoogd te stellen dat de Raad niet (langer) bevoegd is om ambtshalve een hoger beroepschrift te beoordelen op tijdigheid van de indiening daarvan, overweegt de Raad dat dit standpunt onjuist is.
Uit de uitspraak van de Raad van 9 juli 2021 volgt (kort samengevat) dat de Raad niet langer ambtshalve toetst of een bezwaar- of beroepschrift voorafgaand aan de procedure in hoger beroep – achteraf bezien – wel tijdig is ingediend bij het bestuursorgaan of de rechtbank in eerste aanleg. Deze situatie doet zich in het geval van appellante niet voor, nu het om de situatie gaat waarbij de Raad beoordeelt of het hoger beroepschrift al dan niet tijdig is ingediend bij de Raad zelf. Het betreft een ontvankelijkheidsvereiste, waarvan de wettelijke grondslag is vastgelegd in afdeling 6.2 van de Awb. Zie ook de uitspraak van de Raad van
27juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1266.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.