ECLI:NL:CRVB:2025:1030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
23/1141 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bakker, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 27 februari 2023 een uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/774. Op 10 juli 2024 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het Uwv volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Vervolgens heeft appellante op 11 september 2024 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd. De Raad heeft het onderzoek gesloten en de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De Raad heeft overwogen dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. In dit geval is het Uwv veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.814,- voor de procedure in beroep en € 907,- voor de procedure in hoger beroep, samen met een vergoeding voor deskundigenrapporten tot een totaalbedrag van € 7.876,57.

Daarnaast is het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat appellante heeft betaald in zowel beroep als hoger beroep, dat in totaal € 185,- bedraagt. Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Uitspraak

23/1141 WIA
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2023, 21/774 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 10 juli 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 11 september 2024 heeft mr. Bakker namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 juli 2024 volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 907,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift) voor verleende rechtsbijstand.
De kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van een deskundige komen gedeeltelijk, tot een bedrag van € 5.155,57 (expertiserapport van verzekeringsarts M.J. Gerritze tegen een bedrag van € 1.864,57 en expertiserapport van psychiater M.L. Stek tegen een bedrag van € 3.291,-), voor vergoeding in aanmerking. De nota van 18 oktober 2023 ter hoogte van € 385,87 komt niet voor vergoeding in aanmerking. De nota is door Triage opgemaakt voor werkzaamheden betreffende het verwerken van inkomende post, een algemeen advies en het uitwerken van een medisch advies. Desgevraagd heeft appellante te kennen gegeven dat deze factuur ziet op het beantwoorden van een vraagstelling. Een dergelijke vraagstelling of rapport daaromtrent, is niet in een voor de Raad kenbaar schriftelijk stuk neergelegd en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. [1]
De totale kostenveroordeling komt uit op een bedrag van € 7.876,57.
Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 7.876,57,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) M.D.F. de Moor

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 18 september 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF0207.