In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.E.E. Vollebregt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een zaak met nummer 23/4759. Appellante verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te veroordelen in de door haar geleden schade, die bestond uit wettelijke rente over een na te betalen uitkering. Het Uwv diende een verweerschrift in en op 30 januari 2025 heeft mr. G.B.A. Bol zich als opvolgend gemachtigde gesteld, gevolgd door mr. J. Heek op 10 april 2025. Op 1 mei 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante trok haar hoger beroep in en vroeg de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv gaf aan zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om een onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten. De Raad oordeelde dat het Uwv veroordeeld moest worden in de kosten die appellante had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, begroot op € 2.721,-. Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente toegewezen en moest het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 924,- vergoeden.