ECLI:NL:CRVB:2025:1086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/2361 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering aan appellante wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 6 februari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juni 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J.M. Sanders, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van appellante zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante niet meer dan 18,72% arbeidsongeschikt is en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 augustus 2023 adequaat is. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/2361 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2024, 23/6015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 6 februari 2023 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J.M. Sanders hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als pedagogisch medewerker voor gemiddeld 35,86 uur per week. Haar dienstverband is op 24 december 2020 geëindigd. Op 8 februari 2021 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2.
Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante vijf functies geselecteerd en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 18,72%. Het Uwv heeft bij besluit van 21 februari 2023 geweigerd appellante met ingang van 6 februari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 22 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een extra beperking bij appellante aan te nemen en heeft de FML op 7 augustus 2023 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft het standpunt van appellante dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts, niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 oktober 2023 voldoende gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten van appellante en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben.
2.2.
Wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven om het medisch oordeel voor onjuist te houden. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante en dat per de datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Appellante heeft geen stukken overgelegd die aan het gemotiveerde oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doen twijfelen.
2.3.
Gelet op het gemotiveerde oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep legt dat wat appellante naar voren heeft gebracht tegen de geselecteerde functies onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.4.
Omdat het Uwv pas in beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Omdat appellante hierdoor niet is benadeeld, heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante blijft bij haar standpunt dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Gezien de combinatie van haar medische klachten acht appellante zich niet in staat om arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar informatie van de neurochirurg, radioloog, KNO-arts en reumatoloog uit 2021 tot en met 2024.
3.2.Wat betreft het hand- en vingergebruik acht appellante zich verdergaand beperkt door onder meer pijn, tintelingen en een doof gevoel in vingers en palm. Ook vanwege haar rugklachten hadden (verdergaande) beperkingen moeten worden opgenomen. Daarnaast zijn haar slaapklachten onvoldoende meegewogen in de FML. Appellante heeft bovendien last van hooikoorts en luchtwegen (astma). Vanwege medicatie voor onrustige benen is zij de hele dag suf. Verder heeft appellante last van een hoge bloeddruk, bloedarmoede, urineverlies en fibromyalgie.
3.3.
De energiehuishouding van appellante is door haar psychische klachten in combinatie met fibromyalgie en slaapapneu verstoord. Zij is daardoor niet in staat 8 uur per dag, 40 uur per week loonvormende arbeid te verrichten.
3.4.
Appellante heeft per functie toegelicht waarom deze haar belastbaarheid overschrijden.
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen onder verwijzing naar een nader rapport van 19 december 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische beoordeling is grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In reactie op de door appellante in hoger beroep ingezonden informatie van haar behandelend specialisten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 december 2024 toegelicht dat een deel van de informatie dateert van voor de datum in geding en een deel van erna. Op basis van de verstrekte gegevens na de datum in geding is er geen aanleiding om per 6 februari 2023 aanvullende hand- en vingerbeperkingen aan te nemen. In bezwaar was bekend dat de behandelende sector uitging van CTS, waarvoor appellante na de zomer van 2023 is geopereerd. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden door een aanvullende beperking voor knijp- en grijpkracht in de FML van 7 augustus 2023 op te nemen. Na de datum in geding is aanvullend onderzoek naar de zenuwbeknelling door de neuroloog verricht, maar medische gegevens hierover ontbreken. Ondanks de aanhoudende pijnklachten constateerde de neurochirurg na de operatie een goede functie van de vingers.
4.4.
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. De (verzekerings)artsen zijn op alle medische klachten van appellante ingegaan en hebben navolgbaar gemotiveerd tot welke beperkingen in de FML deze hebben geleid. Zij hebben in verband met CTS, fibromyalgie, aanpassingsstoornis dan wel depressie, slaapapneu en astma beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en ’s nachts werken. Voldoende is gemotiveerd waarom, gelet op het ongestoorde psychische onderzoek en het gevulde dagverhaal, voor het (daarnaast) aannemen van een urenbeperking geen aanleiding is gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en navolgbaar, ook de door appellante ingebrachte, medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Daarbij is opgemerkt dat de behandelend reumatoloog bij lichamelijk onderzoek aan appellantes handen en vingers in januari 2023 geen bijzonderheden heeft geconstateerd, maar dat desondanks in de FML wel beperkingen zijn aangenomen voor hand- en vingergebruik. De Raad ziet in wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten om de juistheid van de onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 7 augustus 2023, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Het gaat om eenvoudig werk zonder een grote eindverantwoordelijkheid of groot afbreukrisico waarbij geen sprake is van forse handbelasting als grijp- en knijpkracht. De gronden van appellante richten zich met name tegen punten van belasting in de functies waarvoor zij niet beperkt is geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de functies appellantes belastbaarheid niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.K.F. Ouwehand