ECLI:NL:CRVB:2025:1090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/2317 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 4 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich ziekmeldde na een verkeersongeval, betwistte de inschatting van zijn arbeidsongeschiktheid en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant niet onjuist was ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De Raad oordeelde dat de informatie van neuroloog Tazelaar, die na de datum in geding was verstrekt, geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies te herzien. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/2317 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2024, 23/1893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 4 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als sociaal cultureel werker voor gemiddeld
20,63 uur per week. Op 6 augustus 2020 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten na een verkeersongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 27,65%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 februari 2023 geweigerd appellant met ingang van 4 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de fysieke en psychische klachten van appellant voldoende betrokken bij de medische beoordeling en heeft met de door appellant ervaren pijnklachten bij aspecifieke tendomyogene klachten in de rug en nekregio voldoende rekening gehouden door beperkingen te stellen die passend zijn bij de aard van deze aandoeningen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de verminderde stress en emotionele belastbaarheid van appellant. Voor verdergaande beperkingen mist een medische onderbouwing. Ook is niet gebleken dat op de datum in geding reeds sprake was van een depressie.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv bij het vaststellen van de urenbeperking onvoldoende rekening heeft gehouden met de reistijd die gemoeid was met de therapie van appellant en vastgesteld dat de therapie en reistijd in totaal iets meer dan vijf uur per week in beslag namen. Op de datum in geding kon daarom niet van appellant worden verwacht dat hij 36 uur per week kon werken, maar iets minder dan 35 uur. De geduide functies zijn echter nog steeds geschikt voor appellant, omdat de belasting in deze functies nog steeds minder dan 35 uur per week is. De rechtbank heeft aanleiding gezien dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren en hierin aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie onvoldoende betrokken in de beoordeling. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie van neuroloog G.H.P. Tazelaar van 28 november 2024 ingebracht. Tot slot stelt appellant dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen op de FML van 11 januari 2023. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De informatie van neuroloog Tazelaar van 28 november 2024 geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat de informatie van ruim na de datum in geding dateert. Uit de conclusies van de neuroloog van de MRI-onderzoeken van de nek en schedel kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen de medische situatie van appellant op de datum in geding niet juist hebben vastgesteld. De stelling van appellant dat zijn therapie en de daarvoor benodigde reistijd meer tijd in beslag namen dan dat de rechtbank heeft overwogen, is niet met nadere stukken onderbouwd. Het verzoek een nadere termijn te stellen om deze informatie alsnog te overleggen wordt afgewezen. Appellant heeft ruimschoots de tijd gehad deze informatie in de procedure in te brengen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer