ECLI:NL:CRVB:2025:1140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/642 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning persoonsgebonden budget voor rolstoel en instandhoudingskosten na niet tijdig beslissen door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 22 juli 2025 in een hoger beroep van een appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. De appellant had eerder een beroep ingesteld omdat het college niet tijdig een nieuw besluit op bezwaar had genomen, nadat de voorzieningenrechter in een eerdere uitspraak het college had opgedragen om dit te doen. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het college om te beslissen op het bezwaar van de appellant op 27 oktober 2022 was verstreken, maar dat de appellant pas op 6 november 2023 het college in gebreke heeft gesteld en op 21 januari 2024 beroep heeft ingesteld. Dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het onredelijk laat was ingediend.

Daarnaast heeft het college na de eerdere uitspraak alsnog een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij aan de appellant een persoonsgebonden budget (pgb) van € 60.612,47 is toegekend voor de aanschaf van een elektrische rolstoel en instandhoudingskosten van maximaal € 1.725,75 per jaar. Het beroep tegen dit nieuwe besluit is ongegrond verklaard. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toegekende instandhoudingskosten te laag zijn en dat het college niet verplicht is om aanvullende verzekeringen of vervangend vervoer te regelen. De Raad heeft ook nieuwe gronden van de appellant buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.

De uitspraak bevestigt dat het college correct heeft gehandeld in de toekenning van het pgb en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/642 WMO15, 24/1364 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (college)
Datum uitspraak: 22 juli 2025

SAMENVATTING

De voorzieningenrechter van de Raad heeft eerder uitspraak gedaan in een zaak tussen partijen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Appellante heeft beroep ingediend omdat het college niet tijdig een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Daarnaast heeft zij verzocht een dwangsom toe te kennen. Het college heeft vervolgens alsnog een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij aan appellante een pgb is toegekend voor de aanschaf van een elektrische rolstoel en de daarbij behorende instandhoudingskosten. De Raad verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het onredelijk laat is ingediend. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar is ongegrond.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 20 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Raad, voor zover hier van belang, het college opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 juni 2017 te nemen, met inachtneming van wat in die uitspraak is overwogen. [1] Verder is met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen een door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
24/642 WMO15
Op 6 november 2023 heeft appellante het college erop gewezen dat de beslistermijn is verstreken en heeft zij het college in gebreke gesteld.
Op 21 januari 2024 heeft mr. K. Wevers namens appellante beroep bij de Raad ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Daarbij is tevens verzocht om een dwangsom toe te kennen.
24/1364 WMO15
Op 13 maart 2024 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van 20 juli 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 15 november 2024 door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wevers en M. Bos. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Koopman en S. Wiefferink.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen.
Het college heeft op 8 januari 2025 een nadere toelichting gegeven. Appellante heeft hierop gereageerd op 4 maart 2025.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De Raad heeft daarop bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden naar de uitspraak van 20 juli 2022.

Het oordeel van de Raad

Het beroep tegen niet tijdig beslissen en de dwangsom (24/642 WMO15)
2.1.
Vastgesteld wordt dat de termijn waarbinnen het college naar aanleiding van de uitspraak van 20 juli 2022 opnieuw op het bezwaar diende te beslissen, op 27 oktober 2022 is verstreken. Appellante heeft het college echter pas op 6 november 2023 in gebreke gesteld en op 21 januari 2024 beroep ingediend wegens niet tijdig beslissen. Daarmee heeft appellante onredelijk laat beroep ingediend, als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. Dat appellante het college vanwege de complexiteit van de zaak wat langer de tijd wilde geven en dat er nog enkele contactmomenten zouden hebben plaatsgevonden, leidt, gelet op het ruime tijdsverloop, niet tot een andere conclusie. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk en het verzoek om een dwangsom moet worden afgewezen.
Het beroep tegen het bestreden besluit (24/1364 WMO15)
2.2.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van appellante gegrond verklaard en haar een persoonsgebonden budget (pgb) van € 60.612,47 toegekend voor de aanschaf van een aangepaste elektrische rolstoel. Tevens heeft het college een pgb voor de instandhoudingskosten van die rolstoel van maximaal € 1.725,75 per kalenderjaar verstrekt.
2.3.
Appellante heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de hoogte van de instandhoudingskosten onvoldoende is.
2.3.1.
Deze grond slaagt niet. Appellante heeft in haar schriftelijke reactie van 4 maart 2025 toegelicht dat de instandhoudingskosten in ieder geval € 1.358,43 per jaar betreffen. Daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de met het bestreden besluit toegekende vergoeding voor instandhoudingskosten, namelijk maximaal € 1.725,75 per jaar, te laag is.
2.4.
Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk is een verzekering te vinden voor deze elektrische rolstoel en dat het haar ook niet lukt om pechhulp en vervangend vervoer te regelen. Het college dient daarom in haar ogen zorg te dragen voor een verzekering, voor pechhulp en voor vervangend vervoer.
2.4.1.
Vaststaat dat appellante er inmiddels in is geslaagd een WA-verzekering voor haar elektrische rolstoel af te sluiten. De hieraan verbonden kosten kan zij betalen met de instandhoudingskosten die als pgb zijn toegekend. Wat betreft een allriskverzekering heeft het college in zijn schrijven van 8 januari 2025 toegelicht dat het ook voor hem niet mogelijk is een dergelijke verzekering voor deze elektrische rolstoel tegen de aankoopwaarde af te sluiten. Appellante heeft dat niet bestreden. Al om deze reden kan de grond dat het college zorg moet dragen voor de door appellante bedoelde verzekering niet slagen.
2.4.2.
Verder is niet in geschil dat appellante er inmiddels in is geslaagd om voor haar elektrische rolstoel pechhulp te regelen via de ANWB. Daarnaast kan appellante onderhoud en reparaties van de elektrische rolstoel door Nice2Move laten verrichten, met behulp van de instandhoudingskosten die het college als pgb verleent. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het college, in het kader van het leveren van een passende bijdrage in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, in dit geval ook nog in een vervangende (aangepaste) elektrische rolstoel zou moeten voorzien voor de situatie dat die van appellante defect is.
2.5.
Voor zover appellante in haar reactie van 4 maart 2025 nieuwe gronden heeft geformuleerd, worden deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk en het verzoek om een dwangsom toe te kennen wordt afgewezen. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat het besluit inhoudende een toekenning van pgb voor een elektrische rolstoel en voor de instandhoudingskosten daarvan, in stand blijft.
4. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) S. Ploum

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.6
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Hof van Twente 2024
Artikel 11.4
16. Als dat noodzakelijk is, kan een PGB voor kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een hulpmiddel of woonvoorziening worden toegekend. De hoogte van dit PGB is gelijk aan de kostprijs en gemaximeerd tot de kosten van instandhouding zoals die zijn overeengekomen met de gecontracteerde leveranciers.
Artikel 11.5
1. Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de hoogte, vorm, inhoud, omvang en besteding van een PGB.
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2024
Artikel 1 Begripsbepalingen
7. Instandhoudingskosten: kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden om een voorziening te kunnen gebruiken en de levensduur te waarborgen. Deze kosten betreffen uitsluitend kosten van reparaties en onderhoud en, zo nodig, WA-verzekering van woonvoorzieningen, vervoermiddelen en rolstoelen die zijn verstrekt op grond van een Verordening maatschappelijke ondersteuning Hof van Twente;