ECLI:NL:CRVB:2025:1146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
24/2142 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na WIA-beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv. Appellante, die zich op 26 november 2018 ziekmeldde, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en later op grond van de Ziektewet. Het Uwv weigerde echter per 11 april 2023 een ZW-uitkering toe te kennen, omdat zij geschikt werd geacht voor de eerder geselecteerde functies in het kader van de WIA-beoordeling. Appellante was van mening dat haar medische beperkingen haar ongeschikt maakten voor deze functies. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen, omdat de medische beperkingen van appellante niet waren toegenomen ten opzichte van de WIA-beoordeling. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

24/2142 ZW
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2024, 23/7105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 11 april 2023 een ZW-uitkering toe te kennen. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. F. Reith heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was werkzaam als docent economie (voor 19,31 uur per week) en leidinggevende bij een supermarkt (voor 14,54 uur per week) en heeft zich op 26 november 2018 ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 16 juni 2022 geweigerd aan appellante met ingang van 5 juli 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werkzaamheden, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Het Uwv heeft appellante per 9 oktober 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 4 juli 2022 opnieuw ziekgemeld en is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend en ontving zij in de periode van 2 januari 2023 tot en met 10 april 2023 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Aansluitend, per 11 april 2023 heeft appellante zich ziekgemeld in verband waarmee zij op 26 mei 2023 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 11 april 2023 geschikt geacht voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 mei 2023 geweigerd appellante per 11 april 2023 een ZW-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 6 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verklaringen van de Mensendieck oefentherapeut en osteopaat in zijn heroverweging betrokken en geconstateerd dat deze verklaringen geen blijk geven van medische afwijkingen. Anders dan de verzekeringsartsen van het Uwv zijn deze behandelaren geen medici. Naar het oordeel van de rechtbank is met de psychische klachten terecht geen rekening gehouden. Bij haar aanvraag op 11 april 2023 heeft appellante niet vermeld dat zij last heeft van psychische klachten. De primaire verzekeringsarts heeft op 26 mei 2023 geen ernstige psychopathologie of stemmingsstoornis vastgesteld en de huisarts merkt eerst op 6 juni 2023 op dat appellante nu ook mentaal achteruitgaat. Appellante heeft op 14 juni 2023 een intake gehad bij de POH GGZ en is op 11 juli 2023 gediagnostiseerd met depressie. Uit de medische informatie blijkt niet dat appellante op de datum in geding, 11 april 2023, gediagnosticeerd is met psychische klachten. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat appellante in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellante wordt er niet in gevolgd dat de geselecteerde functies wat betreft belasting en zwaarte haar mogelijkheden overschrijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de aanvraag om een ZWuitkering terecht afgewezen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank nog ten onrechte het oude toetsingskader heeft vermeld. Gelet op de uitspraak van de Raad van 23 december 2022, [1] wordt niet meer uitgegaan van één functie, maar van alle drie de eerder geselecteerde functies. Volgens appellante heeft het Uwv ten onrechte geen rekening gehouden met haar psychische klachten. Appellante is verwezen naar de GGZ en aldaar is de diagnose somatische symptoomstoornis gesteld. Dat deze diagnose eerst op 3 oktober 2023 is gesteld wil niet zeggen dat die niet reeds bestond op de datum in geding. Dat reeds toen sprake was van psychische klachten blijkt ook uit de verwijsbrief van de huisarts van 16 november 2023. Het had de voorkeur van appellante dat bij de hoorzitting wel een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was geweest. Appellante acht zich niet tot het verrichten van de functies in staat gelet op (onder meer) de aspecten conflicthantering, werkdruk/handelingstempo, veelvuldig contact met klanten en het gevraagde inlevingsvermogen, zeker nu het Uwv geen urenbeperking heeft aangenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIAbeoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [2] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een weigering van een ZWuitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIA-beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4.4.
Appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat de overweging van de rechtbank over geschiktheid voor één van de geselecteerde functies is gebaseerd op inmiddels verlaten rechtspraak. Deze rechtspraak is gewijzigd bij de in 4.2 vermelde uitspraak van de Raad van 23 december 2022. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de toetsing door de rechtbank van het bestreden besluit omdat het Uwv heeft geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellante per 11 april 2023 niet zijn toegenomen. Zoals volgt uit 4.3 geldt bij een dergelijke conclusie dat de weigering van ziekengeld stand houdt en wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de medische geschiktheid van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies.
4.5.
Appellante heeft verder in hoger beroep in essentie herhaald wat zij eerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het medisch onderzoek is voldoende zorgvuldig en uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat bij appellante op 11 april 2023 sprake was van klachten aan haar rug en bekken. Deze klachten zijn kenbaar betrokken in de medische beoordeling en hiervoor zijn al eerder in het kader van de Wet WIA beperkingen aangenomen in de rubrieken 3 t/m 5 van de FML. In zijn rapport van 2 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen van appellante niet zijn toegenomen ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Wet WIA. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd brengt hierin geen verandering.
4.6.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat op de datum in geding (11 april 2023) ook sprake was van psychische beperkingen. Op 26 mei 2023, dus kort na de datum in geding, is appellante door de verzekeringsarts psychisch onderzocht en toen zijn geen psychische beperkingen vastgesteld. Dat ten tijde van de ziekmelding de lichamelijke klachten voorop stonden blijkt ook uit de door appellante op 19 april 2023 ingevulde vragenlijst waarop zij geen psychische klachten heeft vermeld en ook tijdens het spreekuur van 26 mei 2023 zijn deze klachten niet kenbaar naar voren gebracht. Alleen in de informatie van de huisarts van 16 november 2023 wordt melding gemaakt van een depressie en stemmingswisselingen vanaf januari 2023. Echter, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie van 29 juli 2024 terecht stelt, heeft de huisarts enkel deze diagnoses genoemd zonder de symptomen. Uit louter de vermelding van deze diagnoses blijkt niet dat op de datum in geding sprake moet zijn geweest van beperkingen. Ook in de overige beschikbare informatie wordt daarvoor geen aanknopingspunt gezien. Het door appellante overgelegde GGZ zorgdossier en de daarin vermelde diagnoses, zoals de somatische symptoomstoornis, zien niet op de datum in geding.
4.7.
De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor het benoemen van een deskundige, zoals door appellante verzocht, wordt dan ook geen aanleiding gezien.
4.8.
Nu de beperkingen op 11 april 2023 niet zijn toegenomen ten opzichte van de FML van 30 mei 2022, staat daarmee vast dat appellante geen recht heeft op een ZW-uitkering. Aan de door appellante naar voren gebrachte arbeidskundige gronden worden dan ook niet toegekomen.
4.9.
Ter zitting heeft appellante er nog op gewezen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 juli 2024 pas in hoger beroep is overgelegd. Anders dan appellante meent, leidt dit er niet toe dat de proceskosten moeten worden vergoed. Appellante was ter zitting van de rechtbank al van de inhoud van dit rapport mondeling op de hoogte gebracht en heeft hierop kunnen reageren. Ook bevat het bestreden besluit geen motiveringsgebrek, zodat van toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van gronden, gelet op wat onder 4.4 is overwogen. Dit betekent dat de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Voor vergoeding van de proceskosten en het door appellante betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
2.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.