ECLI:NL:CRVB:2025:1174
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in de proceskosten na intrekking van het hoger beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N. Tursucu, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 7 maart 2024, waarbij appellant aanwezig was met zijn advocaat en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Tijdens de procedure heeft de Raad besloten een onafhankelijk deskundige te benoemen, die op 17 januari 2025 een rapport heeft uitgebracht. Op 3 april 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waar appellant zich in kon vinden. Vervolgens heeft appellant verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en de beroepsprocedure. De Raad heeft op 12 mei 2025 meegedeeld dat het hoger beroep is ingetrokken en dat er om vergoeding van de proceskosten is verzocht. Het Uwv heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb, het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Aangezien het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen, heeft appellant het hoger beroep ingetrokken. De Raad oordeelt dat het Uwv veroordeeld moet worden in de proceskosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in het hoger beroep. De proceskosten worden begroot op € 2.267,50, en het Uwv moet ook het betaalde griffierecht van € 136,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.