ECLI:NL:CRVB:2025:1183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
23/3256 AKW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van dubbele kinderbijslag voor een kind met intensieve zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) waarin de aanvraag om dubbele kinderbijslag voor de dochter van appellante per tweede kwartaal 2021 was afgewezen. Appellante ontving voor haar dochter al dubbele kinderbijslag tot het tweede kwartaal van 2021 en weer vanaf het vierde kwartaal van 2022. De zorgbehoefte was op de peildatum 1 april 2021 onveranderd ten opzichte van deze periodes, en er was sprake van een intensieve zorgbehoefte. De Raad acht aannemelijk dat deze zorgbehoefte ook gold in de tussenliggende periode, in de zin van artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).

De Svb had de aanvraag voor dubbele kinderbijslag afgewezen op basis van een zorgscore die niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er geen duidelijke redenen zijn waarom haar dochter in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2022 minder zorg nodig zou hebben gehad. De Raad oordeelt dat de Svb niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de zorgscore anders uitviel in de verschillende periodes.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. De Raad kent aan appellante dubbele kinderbijslag toe vanaf het tweede kwartaal van 2021 en herroept het eerdere besluit van de Svb. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.814,- en dient de Svb het griffierecht van € 136,- te vergoeden. Deze uitspraak is gebaseerd op de overwegingen dat de zorgbehoefte van appellantes dochter op de peildatum onveranderd was en dat er geen wezenlijke veranderingen in de medische situatie waren opgetreden.

Uitspraak

23/3256 AKW-PV
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland 25 oktober 2023, 21/5829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Zitting hebben: M.A.H. van Dalen-van Bekkum, voorzitter, en A. Hoogenboom en J.P. Loof, leden van de meervoudige kamer
Griffier: S. Ploum
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025. Appellante is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. B.G. Smouter. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 november 2021;
  • herroept het besluit van 14 juni 2021;
  • kent aan appellante dubbele kinderbijslag toe vanaf het tweede kwartaal van 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 14 juni 2021 heeft de Svb de aanvraag van appellante voor dubbele kinderbijslag op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW [1] voor haar dochter [naam dochter] , geboren op [geboortedatum] 2008, afgewezen. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam dochter] niet voldoet aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag zoals die zijn omschreven in het Buk [2] en de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg. De zorgscore van [naam dochter] is aan de hand van het Beoordelingskader Buk 2018 (Beoordelingskader) op de peildatum 1 april 2021 vastgesteld op 2 punten voor de functies ‘Alleen thuis zijn’ en ‘Begeleiding buitenshuis’, terwijl voor [naam dochter] op die datum, gezien haar leeftijd, een minimale zorgscore van 3 punten vereist is. De Svb heeft hieraan een medisch advies van het CIZ [3] ten grondslag gelegd. Bij beslissing op bezwaar van 29 november 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2021 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat uit het dossier en nadere advisering van het CIZ niet blijkt waarom [naam dochter] in de periode 1 april 2021 tot en met 30 september 2022 minder toezicht en begeleiding nodig zou hebben gehad dan daarvoor en daarna.
4. Deze beroepsgrond slaagt om de volgende redenen.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat het Beoordelingskader is aan te merken als een vaste gedragslijn en dat het als uitgangspunt kan worden genomen voor de beoordeling van een aanspraak op dubbele kinderbijslag. Als de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet het CIZ echter ook beoordelen of in weerwil van de criteria in het Beoordelingskader sprake is van een situatie van intensieve zorg. [4]
4.2.
In deze zaak doet zich de bijzondere situatie voor dat aan appellante tot het tweede kwartaal van 2021 wel dubbele kinderbijslag werd toegekend (vanwege een zorgscore van 3 punten voor de functies ‘Alleen thuis zijn’, ‘Begeleiding buitenshuis’ en ’Bezig houden, handreikingen’), vanaf het tweede kwartaal van 2021 niet, en vanaf het vierde kwartaal van 2022 vervolgens weer wel (vanwege een zorgscore van 3 punten voor de functies ‘Alleen thuis zijn’, ‘Begeleiding buitenshuis’ en ‘Gedrag’). Aan de beslissing om vanaf het vierde kwartaal van 2022 weer dubbele kinderbijslag toe te kennen ligt een CIZ-advies ten grondslag waarin geconcludeerd wordt dat een score op de functie Gedrag is aangewezen vanwege de noodzaak van permanent toezicht in verband met door de gehele dag heen voorkomende of dreigende gedragsproblemen en escalaties bij [naam dochter] . Ter zitting is door de Svb erkend dat nergens uit blijkt dat zich ten opzichte van het tweede kwartaal van 2021 wezenlijke veranderingen in de medisch-pychische situatie van [naam dochter] hadden voorgedaan. De Raad ziet verder in het CIZ-advies dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit geen duidelijke toelichting waarom de score voor Bezig houden, handreikingen met ingang van het tweede kwartaal van 2021 anders uitvalt dan in de periode daarvoor. Het bestreden besluit lijdt dan ook aan een motiveringsgebrek en kan om die reden reeds niet in stand blijven.
4.3.
Ter zitting heeft de Svb desgevraagd verklaard dat hij zich refereert aan het oordeel van de Raad ten aanzien van de vraag of [naam dochter] op de peildatum 1 april 2021 los van het Beoordelingskader aangewezen was op intensieve zorg. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de zorgbehoefte van [naam dochter] op de peildatum onveranderd was ten opzichte van de periode daarvoor en daarna, en tussen partijen vaststaat dat er in de periode daarvoor en daarna sprake was van een intensieve zorgbehoefte, acht de Raad aannemelijk dat ook in de tussenliggende periode – al dan niet volgens de regels van het Beoordelingskader – sprake was van een intensieve zorgbehoefte in de zin van artikel 7a, eerste lid, van de AKW. Dit betekent dat appellante recht had op dubbele kinderbijslag met ingang van 1 april 2021.
5. Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt daarom vernietigd voor zover die is aangevochten. Dat wil zeggen dat het gedeelte van de uitspraak waarin is bepaald dat de Svb het door appellante in beroep betaalde griffierecht moet vergoeden in stand blijft. Het besluit op bezwaar van 29 november 2021 wordt vernietigd en het besluit van 14 juni 2021 wordt herroepen.
6. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2021 recht heeft op dubbele kinderbijslag.
7. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-). Daarnaast dient de Svb het door appellante betaalde griffierecht in hoger beroep te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) S. Ploum (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7a, eerste lid, Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
Artikel 11 Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk)
1. Van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de wet is sprake als het een kind betreft dat zodanig ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard dat de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate wordt verzwaard.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop vastgesteld wordt of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3 Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg
1. De beoordeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, komt tot stand aan de hand van de volgende items:
lichaamshygiëne;
zindelijkheid;
eten en drinken;
mobiliteit;
medische verzorging;
gedrag;
communicatie;
alleen thuis zijn;
begeleiding buitenshuis;
bezig houden, handreikingen.
2. Indien het CIZ oordeelt dat er sprake is van een zware zorgbehoefte op een item, kent het CIZ op dit item een punt toe.
3. Het kind behoeft intensieve zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien:
het 3-5 jaar is en het CIZ minimaal 5 punten toekent;
het 6-9 jaar is en het CIZ minimaal 4 punten toekent;
het 10-17 jaar is en het CIZ minimaal 3 punten toekent.
4. In aanvulling op het derde lid kan het CIZ tot een positief advies komen indien het desbetreffende kind een punt toegekend krijgt op het item medische verzorging en er daardoor sprake is van de noodzaak tot permanent toezicht van de ouders.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.2 Besluit uitvoering kinderbijslag.
3.3 Centrum Indicatiestelling Zorg.
4.4 Uitspraak van 12 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1792, r.o. 4.3.