ECLI:NL:CRVB:2025:1187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
25/1081 POL-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in disciplinaire zaak tegen korpschef van politie

Op 17 juli 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin de verzoeker, een ambtenaar bij de politie, een voorlopige voorziening vroeg tegen een nieuw besluit van de korpschef. Dit nieuwe besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het eerdere besluit van de korpschef had vernietigd. De korpschef had de verzoeker een disciplinaire straf opgelegd, bestaande uit plaatsing in een lagere salarisschaal en rangverlaging, na beschuldigingen van plichtsverzuim, waaronder het aangaan van een seksuele relatie met een ondergeschikte. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat de gevolgen van het nieuwe besluit dermate belastend waren dat onmiddellijke actie vereist was. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in dergelijke procedures.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 17 juli 2025
Zitting heeft: H. Lagas, als voorzieningenrechter
Griffier: C.C.M. van ‘t Hol
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 september 2024, 23/881 (aangevallen uitspraak). Namens verzoeker heeft mr. M. van der Steeg, advocaat, incidenteel hoger beroep ingesteld.
Op 6 december 2024 heeft de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak (nieuw besluit). Namens verzoeker heeft mr. Van der Steeg op dat besluit een reactie gegeven en de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat de werking van het nieuwe besluit op een tweetal onderdelen wordt geschorst.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op een zitting van 17 juli 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Steeg. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Hoogerhuis-Wessels, advocaat.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Verzoeker is vanaf [datum] werkzaam geweest bij de politie, laatstelijk in de functie van [naam functie 1] bij het [team] [regio 1] ( [regio 1] ) in de Eenheid [eenheid] . Daarvoor is verzoeker werkzaam geweest als [naam functie 2] bij het [team] [regio 2] .
1.2.
Met een besluit van 31 mei 2022 heeft de korpschef aan verzoeker primair de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd [1] en is subsidiair ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. [2] Daaraan heeft de korpschef de volgende gedragingen van verzoeker ten grondslag gelegd:
het door verzoeker aangaan van een seksuele relatie met een ondergeschikte en kwetsbare medewerkster (E), terwijl hij wist, althans had kunnen weten, dat bij haar sprake was van psychische problematiek, te weten een angst- en paniekstoornis en een PTSS;
het in een politiegebouw meerdere keren hebben van seks en/of verrichten van seksuele handelingen met E;
het onder diensttijd, tijdens een werkbezoek, zoenen van E;
het als leidinggevende niet melden van zijn relatie met E, die een hiërarchisch ondergeschikte medewerkster van hem was;
het zichzelf in een chantabele positie brengen;
het hebben van seks en/of verrichten van seksuele handelingen met E in de woning van een aspirante die werkzaam was in verzoekers team en hiërarchisch in een ondergeschikte positie ten opzichte van hem stond.
1.3.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft de korpschef met een besluit van 20 februari 2024 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en heeft dat besluit vernietigd. De korpschef is daarbij opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Volgens de rechtbank zijn gedragingen b, c, e en f terecht als (vaststaand) plichtsverzuim aangemerkt, maar geldt dat niet voor gedragingen a en d. De rechtbank is van oordeel dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag in dit geval onevenredig is aan het resterende plichtsverzuim. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat gedragingen a en d een belangrijk deel vormen van de door de korpschef aan verzoeker verweten gedragingen. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verzoeker al sinds [datum] in dienst was bij de politie en dat hem niet eerder plichtsverzuim is verweten. Ook het ontslag op de subsidiaire ontslaggrond kan volgens de rechtbank geen standhouden.
Nieuw besluit
3. Met het nieuwe besluit heeft de korpschef verzoeker de disciplinaire straf van plaatsing in een lagere salarisschaal opgelegd. [3] Vanaf de bekendmaking van dat besluit wordt verzoeker uitbetaald naar salarisschaal 10, trede 14, in plaats van naar salarisschaal 12, trede 14. Omdat verzoeker volgens de korpschef heeft laten zien dat hij de verantwoordelijkheden die passen bij de functie van [naam functie 1] niet aankan, is er aanleiding gezien verzoeker uit die functie te ontheffen en om hem terug te plaatsen naar de functie van [naam functie 3] . [4] Daarnaast heeft de korpschef het niet wenselijk geacht dat verzoeker werkzaam blijft bij het [team] [regio 1] , gezien de onrust die daar is ontstaan. Verzoeker zal worden geplaatst in een nader te bepalen team binnen de Eenheid [eenheid] . De disciplinaire straf en de bijkomende maatregelen gaan direct in nadat het besluit is uitgereikt en zijn zonder bepaalde tijdsduur opgelegd. Tot slot heeft de korpschef aanleiding gezien de rang van verzoeker te bepalen op inspecteur, zoals behorend bij de functie van [naam functie 3] . Deze verlaging in rang past volgens de korpschef ook bij de gedragingen die verzoeker worden verweten. Bovendien zijn de rangonderscheidingstekens in het dagelijkse operationele werk belangrijk voor de duiding van de rol en functie. Als verzoeker in zijn functie van [naam functie 3] zijn rang als [naam rang] zou mogen behouden, zou dit verwarring geven over zijn rol in zijn werk.
Het standpunt van verzoeker
4. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het nieuwe besluit juridisch geen stand kan houden, terwijl het zeer nadelig uitpakt voor zijn rechtspositie en de inhoud van zijn werkzaamheden. Het is voor hem onacceptabel om aan de uitvoering van dat besluit mee te werken, mede gelet op de weerslag die het besluit heeft op zijn mentale gezondheid. Daarbij heeft verzoeker naar voren gebracht dat de plaatsing in een salarisschaal die twee salarisschalen lager ligt een buitensporige sanctie is, al kan niet worden gezegd dat hij door deze sanctie in een financiële noodsituatie verkeert. Volgens verzoeker voldoet de functie van [naam functie 3] niet aan het vereiste van artikel 64, eerste lid, van het Barp dat de plaatsing in de andere functie redelijk is gezien de persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten van de betrokken ambtenaar. Verder acht verzoeker de verlaging in rang onrechtmatig, gelet op het bepaalde in artikel 3a van het Besluit rangen politie. Verzoeker heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt schorsing van de werking van het nieuwe besluit op deze twee onderdelen, dat wil zeggen de plaatsing in de genoemde functie en de rangverlaging, tot twee weken nadat de Raad heeft beslist op het beroep tegen dat besluit. Verzoeker zou het wel acceptabel vinden als hij – in afwachting van de beslissing op het beroep tegen het nieuwe besluit – voorlopig zou worden geplaatst in de functie van Operationeel Specialist D in [team] [regio 2] , met bezoldiging naar salarisschaal 10.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

5.1.1.
Volgens de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb [5] in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, als tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.2.
In dit geval is ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit genomen, dat naar alle waarschijnlijkheid mede betrokken zal worden in de procedure. In een dergelijk geval kan de voorzieningenrechter wat betreft dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [6]
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval een voldoende spoedeisend belang ontbreekt. Aan het verzoek is geen spoedeisend belang van financiële aard ten grondslag gelegd. Het verzoek betreft de in 4 genoemde twee samenhangende onderdelen van het nieuwe besluit, te weten de plaatsing in de functie van [naam functie 3] en de rangverlaging. Het is niet gebleken dat deze onderdelen dermate belastend zijn voor verzoeker dat, vooruitlopend op de behandeling van de bodemzaken door een meervoudige kamer, een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Daarbij is mede betrokken dat de bodemzaken naar verwachting eind dit jaar dan wel begin 2026 op zitting zullen worden behandeld. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Er is geen reden voor vergoeding van de proceskosten en het door verzoeker betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter

(getekend) C.C.M. van ’t Hol (getekend) H. Lagas

Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

Voetnoten

1.Artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2.Artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp.
3.Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp.
4.Op grond van artikel 64, eerste lid, van het Barp.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Uitspraak van 22 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AV6406.