ECLI:NL:CRVB:2025:1201
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- H.G. Rottier
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door de appellant. De appellant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 augustus 2022, dat het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 11 oktober 2018 ongegrond verklaarde. De Raad had in een eerdere uitspraak op 28 april 2022 de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en bepaald dat tegen een nieuw te nemen besluit van het Uwv beroep kon worden ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 november 2023 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Yilmaz, terwijl het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. Na de zitting werd het onderzoek heropend en werd een onafhankelijke deskundige benoemd, die op 29 augustus 2024 een rapport uitbracht. De appellant gaf zijn zienswijze op dit rapport en het Uwv nam op 28 januari 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar. Op 18 maart 2025 trok de appellant het hoger beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling.
De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van de appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.267,50, gebaseerd op de gemaakte kosten in verband met de behandeling van het beroep. Het verzoek van de appellant om vergoeding van de eigen bijdrage voor de verleende rechtsbijstand werd afgewezen, omdat dit niet in de limitatieve opsomming van het Besluit proceskosten bestuursrecht was opgenomen. De Raad bepaalde ook dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- aan de appellant moest vergoeden, ter verduidelijking van de gemaakte afspraken.