ECLI:NL:CRVB:2025:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
24/913 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en de hoogte daarvan in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Het college had eerder de bijstand van appellanten ingetrokken en een bedrag van € 13.004,25 teruggevorderd over de periode van 17 juli 2020 tot 1 april 2021. Appellanten hebben in hun beroep aangevoerd dat de hoogte van de terugvordering moet worden gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2024 was geschat op € 4.401,43. De Raad heeft echter in een eerdere uitspraak van 27 februari 2024 deze beroepsgrond al verworpen en ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. De Raad heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waardoor het besluit van het college, waarin de terugvordering is vastgesteld op € 6.645,82, in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en appellanten krijgen het griffierecht niet terug omdat hun hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24.913 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 8 maart 2024 (bestreden besluit)
Partijen:
[naam 1] en [naam 2] te Nijmegen (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: M. Ramanand
De Raad heeft het beroep van appellanten behandeld op een zitting van 5 augustus 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.T.H. Janssen, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Vaessen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Het college heeft met een besluit van 21 juni 2021 de bijstand van appellanten met ingang van 17 juli 2021 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 17 juli 2020 tot 1 april 2021 tot een bedrag van € 13.004,25 van appellanten teruggevorderd. Met een besluit van 30 september 2021 heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar van appellanten tegen de intrekking en terugvordering ongegrond verklaard. In een uitspraak van 27 februari 2024 [1] heeft de Raad het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd voor zover het betreft de intrekking over de periode van 17 juli 2020 tot 24 november 2020 en de terugvordering in zijn geheel. Verder heeft de Raad het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen de terugvordering en bepaald dat het beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 27 februari 2024 heeft het college met het bestreden besluit opnieuw beslist op het bezwaar tegen de terugvordering. In dat besluit heeft het college de hoogte van de terugvordering verlaagd tot een bedrag van € 6.645,82. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. Het beroep richt zich tegen de hoogte van de terugvordering.
Net als in het vorige hoger beroep hebben appellanten ook nu weer aangevoerd dat voor de hoogte van de terugvordering moet worden aangesloten bij het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in het arrest van 1 maart 2024 in hoger beroep het wederrechtelijk voordeel geschat op een bedrag van € 4.401,43. Het college had volgens appellanten het terug te vorderen bedrag moeten vaststellen op € 4.401,43.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad heeft in zijn uitspraak van 27 februari 2024 die beroepsgrond al verworpen. De Raad ziet geen aanleiding om over deze beroepsgrond nu anders te oordelen dan hij heeft gedaan in zijn uitspraak van 27 februari 2024. De omstandigheid dat de rechtbank de terugvordering heeft vernietigd en, in navolging van het college, had vastgesteld op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel maakt dit niet anders omdat de Raad in zijn uitspraak van 27 februari 2024 de terugvordering in zijn geheel heeft vernietigd. Van strijd met het vertrouwensbeginsel of het verbod op reformatio in peius is, anders dan appellanten hebben betoogd, in deze situatie geen sprake.
Tegen de berekening van de hoogte van de terugvordering zijn geen gronden aangevoerd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij het bedrag van de terugvordering is bepaald op € 6.645,82, in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Appellanten krijgen ook het griffierecht niet terug omdat het hoger beroep niet slaagt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Ramanand (getekend) A.M. Overbeeke