ECLI:NL:CRVB:2025:1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/2342 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, dat deze heeft vastgesteld op 47,15% per 31 augustus 2021. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen reden is om aan de juistheid van de beoordeling van het Uwv te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen. De uitspraak bevestigt de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 47,15% is vastgesteld.

Uitspraak

24/2342 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2024, 22/1669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 augustus 2021 heeft vastgesteld op 47,15%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als logistiek medewerker voor 32 uur per week. Op 3 september 2019 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke en mentale klachten na een autoongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant vastgesteld op 17,22%. Het Uwv heeft bij besluit van 23 september 2021 geweigerd appellant met ingang van 31 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2.
Op 19 mei 2022 heeft het Uwv het voornemen kenbaar gemaakt aan appellant per 31 augustus 2022 wel een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij 47,15% arbeidsongeschikt is. Hieraan liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een beperking in de duurbelastbaarheid aan te nemen van 4-5 uur per dag en twintig uur per week en heeft deze beperking neergelegd in de gewijzigde FML van 3 mei 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alle primair geselecteerde functies laten vervallen vanwege een te hoge urenomvang per dag en/of week, heeft drie nieuwe functies geselecteerd en heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant vastgesteld op 47,15%.
1.3.
Bij besluit van 19 juli 2022 is het Uwv bij het voornemen gebleven en heeft aan appellant met ingang van 31 augustus 2021 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,15%. Hieraan liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de primaire arts de dossiergegevens heeft bestudeerd, informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en appellant heeft gezien op het spreekuur. Daar heeft de arts een anamnese afgenomen met dagverhaal en er heeft ook observerend psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de bezwaren van appellant, heeft de dossiergegevens bestudeerd en heeft aansluitend aan de hoorzitting appellant lichamelijk onderzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht de medische rapporten voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
2.2.
De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat hij onverminderd volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in zijn rapport dat van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is. De rechtbank heeft geen reden om aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen omdat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd met (medische) informatie. Bovendien blijkt uit het door appellant overgelegde rapport van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort van 28 oktober 2022 evenmin dat appellant volledig arbeidsongeschikt zou zijn.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Het door appellant ingediende rapport van Van Amelsfoort heeft de rechtbank niet geleid tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat van duizeligheidsklachten tijdens het primaire onderzoek en het onderzoek in bezwaar geen melding is gemaakt en appellant daarnaast ter ondersteuning van deze klachten geen medische informatie heeft overgelegd. De aanname van Van Amelsfoort dat duizeligheidsklachten vaak voorkomen bij letsel aan de nek, overtuigt de rechtbank niet omdat deze stelling niet specifiek betrekking heeft op appellant. Verder heeft Van Amelsfoort niet uitgelegd waarom voor professioneel autorijden een beperking zou moeten gelden. Met betrekking tot de aangenomen beperkingen voor staan en (trap)lopen heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat zowel hij als de primaire arts een uitgebreid lichamelijk onderzoek hebben verricht, waarbij geen evidente lichamelijke afwijkingen zijn gevonden die verdere beperkingen rechtvaardigen. Van Amelsfoort heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts een zeer summier lichamelijk onderzoek verricht waarbij niet is gekeken naar de rug-, nek- en schouderfunctie. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat het niet te volgen is dat door Van Amelsfoort extra beperkingen worden aangenomen voor staan en (trap)lopen wanneer er slechts een summier lichamelijk onderzoek is verricht. Het is voor het Uwv onbekend waar Van Amelsfoort de aangenomen fysieke beperkingen op baseert, omdat ook aanvullende medische informatie hierover ontbreekt. De rechtbank kan deze toelichting van het Uwv volgen en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.4.
Volgens de rechtbank heeft appellant ten slotte zijn stelling dat forsere psychische beperkingen moeten worden aangenomen vanwege zijn cognitieve klachten niet met (medische) stukken onderbouwd zodat ook op dit punt geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft, kort samengevat, herhaald dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is, onder meer omdat appellant niet is gezien door een verzekeringsarts. Het Uwv heeft zijn beperkingen onderschat en daarom is de arbeidsdeskundige uitgegaan van onjuiste informatie. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dan wel in elk geval meer dan het Uwv heeft vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant wederom verwezen naar het rapport van Van Amelsfoort. Het is onbegrijpelijk dat van appellant wordt verwacht reguliere arbeid te verrichten terwijl zijn behandelaars hem te beperkt belastbaar achten voor ergotherapie of een behandeling bij een revalidatiecentrum. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 47,15% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische of andere gegevens ingebracht en heeft zich beperkt tot een herhaling van de gronden in beroep.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 47,15%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah