ECLI:NL:CRVB:2025:1239

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
23/883 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 27 maart 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak beoordeeld, waarbij een deskundige is benoemd om de medische situatie van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeert dat appellant meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld, maar de Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelt dat de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de nadere motivering door de arbeidsdeskundige voldoende zijn om de beëindiging van de uitkering te onderbouwen. De Raad veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

23/883 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2023, 21/6265 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 27 maart 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Uzumcu, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 8 december 2024 rapport uitgebracht. Appellant en het Uwv hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport gegeven.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als verkoper/accountmanager voor 40 uur per week. Hij heeft zich in 2015 ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 4 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Daarbij heeft het Uwv een psychiatrisch expertiseonderzoek laten verrichten door Psyon. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 januari 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 27 maart 2021 geen recht meer heeft op een WIAuitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig verricht en is er geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen grond gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder voldoende gemotiveerd dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan verrichten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd om zijn medische situatie goed in beeld te krijgen. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uit zijn psychische klachten voortkomende beperkingen namelijk onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van 31 juli 2023 van psychiater J.M.J.F. Offermans van Stichting PsyNovo ingebracht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De Raad heeft vastgesteld dat de psychiater van Stichting PsyNovo uitgaat van een ernstiger beeld van de psychische toestand van betrokkene dan de psychiater van Psyon en de verzekeringsartsen van het Uwv. Gelet daarop en verder op de argumenten over en weer die zien op de gebruikte validatietesten, heeft de Raad het noodzakelijk geacht te worden geadviseerd door een onafhankelijke psychiater als deskundige. De deskundige heeft toegelicht dat hij het niet eens is met de door de psychiater van Psyon gestelde diagnose ongespecificeerde aanpassingsstoornis, mede omdat de voor de hand liggende optie van een dysthyme stoornis niet door Psyon is onderzocht. De deskundige heeft voldoende argumenten voor deze stoornis gevonden en geconcludeerd dat appellant op de datum in geding leed aan een dysthyme dan wel persistente depressieve stoornis. De deskundige heeft geconcludeerd dat daarnaast sprake is van willekeurig beheersbaar ziektegedrag dat men ook wel kan opvatten als aggravatie. Voor dat deel is er bij appellant in psychiatrisch opzicht géén sprake van ziekte. De deskundige heeft geconcludeerd dat appellant meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Aan de FML moet volgens de deskundige worden toegevoegd dat appellant is aangewezen op werk met voldoende structuur, op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, op werk waarin hij conflicten niet in direct of telefonisch contact hoeft te hanteren, op werk waarin samenwerking onderworpen is aan duidelijke afspraken vooraf, en op werk waarin hij geen leiding hoeft te geven. Verder moet hij niet in de avond of de nacht werken of in onregelmatige diensten.
4.3.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie verricht, appellant op 20 november 2024 onderzocht en heeft de beschikbare medische gegevens uit het dossier bij zijn beoordeling betrokken.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle door de deskundige voorgestelde aanvullende beperkingen overgenomen en vastgelegd in een nieuwe FML van 2 januari 2025. Appellant heeft in zijn reactie op het deskundigenrapport alleen arbeidsdeskundige gronden aangedragen. De nadien nog ingezonden brief van 22 april 2025 van de oogarts die zonder nadere toelichting is ingediend, geeft geen aanknopingspunt om niet uit te gaan van het deskundigenrapport, ook al omdat niet gebleken is dat visusproblematiek op de datum in geding, ruim vier jaar eerder, voor extra beperkingen zorgde. Uitgegaan wordt daarom van de juistheid van de FML van 2 januari 2025.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
In het rapport van 16 januari 2025 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat niet alle eerder geselecteerde functies gelet op de aanvullende beperkingen in medisch opzicht nog geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde (deels nieuwe) functies ook met de aanvullende beperkingen geschikt zijn voor appellant. De functie wikkelaar hoogspanning is vervangen door de functie wikkelaar transformatoren, waarin geen sprake is van werken met een gevaarlijke machine. De beroepsgrond dat de functie medewerker atelier (textielproductenmaker) niet geschikt is voor appellant omdat dagelijks gewerkt wordt met een stanleymes en een schaar, slaagt niet. Over deze functie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het aspect persoonlijk risico navolgbaar geconcludeerd dat in deze functie niet met gevaarlijke machines wordt gewerkt en dat het (relatief kleine) risico op kleine snij en/of prikwondjes aanvaardbaar is, omdat de gevolgen van dit letsel zeer beperkt zijn en tijdelijk en de vereiste mate van aandacht niet bijzonder hoog is. Ook de overige tegen deze functie gerichte gronden over het samenwerken en het creatief en zelfstandig werken slagen niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat deze functie volledig gestructureerd is en er nauwelijks eigen initiatief is vereist. Binnen de functie productiemedewerker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de alternatieve functie montagemedewerker/bestukker geschikt geacht voor appellant. Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen de nieuw geselecteerde functies.

Conclusie en gevolgen

5. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de nadere motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en € 1.360,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 907,-) aan kosten van verleende rechtsbijstand. In totaal gaat het om een bedrag van € 3.174,50 aan proceskostenvergoeding. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 3.174,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D. Kovac