ECLI:NL:CRVB:2025:1244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/2438 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van verdienvermogen en medisch onderzoek

Op 24 juli 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2024. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op basis van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 7 november 2023 ongegrond verklaard, waarbij het Uwv zijn besluit van 17 april 2023 handhaafde. Dit besluit was genomen omdat het verdienvermogen van appellante hoger was dan 65% van de maatgevende arbeid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er voldoende zorgvuldig onderzoek was gedaan. Het Uwv had eigen onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector meegenomen. De Raad concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren. Appellante had in hoger beroep gesteld dat haar beperkingen waren onderschat, maar dit was niet onderbouwd met nieuwe medische informatie.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die ten grondslag lagen aan de beoordeling geschikt waren voor appellante. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

24.2438 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2024, 23/7678 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Zitting heeft: J.H. Ermers, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: C.E.A. Tessemaker
De Raad heeft het hoger beroep van appellant behandeld op een zitting van 24 juli 2025. Namens appellante is verschenen mr. N. Talhaoui, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 7 november 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Met het bestreden besluit heeft het Uwv zijn besluit van 17 april 2023 gehandhaafd waarbij de uitkering op grond van de Ziektewet bij een eerstejaars Ziektewet-beoordeling met ingang van 18 mei 2023 is beëindigd omdat haar verdienvermogen hoger is dan 65% van de maatgevende arbeid.
De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Het Uwv heeft eigen onderzoek verricht en daarbij de informatie van de behandelend sector meegenomen. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 oktober 2023 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 oktober 2023 ten grondslag. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een rapport van 16 april 2024 gereageerd op door appellante ingediende medische informatie.
De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn motivering welke beperkingen dienen te worden aangenomen bij haar lichamelijke en psychische klachten en waarom geen verdergaande beperkingen en geen urenbeperking worden aangenomen. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen bij hun beoordeling een onjuiste toepassing hebben gegeven aan het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium. De aanvullende medische stukken die appellante heeft ingebracht hebben niet tot nieuwe medische gezichtspunten geleid. Appellante heeft geen concrete aanknopingspunten verstrekt die doen twijfelen aan de volledigheid of juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is door de rechtbank onderschreven.
In hoger beroep is door appellante gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat, maar dit is niet onderbouwd met nieuwe medische informatie of gronden. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om over de medische beoordeling anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het uitgaande van de vastgestelde beperkingen het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die ten grondslag liggen aan de eerstejaars Ziektewet-beoordeling geschikt zijn voor appellante. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de Raad voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.E.A. Tessemaker (getekend) J.H. Ermers
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep