ECLI:NL:CRVB:2025:1248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/80 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vergoeding van kosten in bezwaar en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 december 2023. De zaak betreft een geschil tussen appellant en het CAK over de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van bezwaar en een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellant had in het verleden een driewielfiets in bruikleen gekregen van het Uwv, welke later door de gemeente Leiden is overgenomen. Het CAK heeft appellant een eigen bijdrage opgelegd voor deze voorziening, waartegen bezwaar is gemaakt. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen, maar geen proceskostenveroordeling uitgesproken. In hoger beroep heeft appellant zijn verzoek om schadevergoeding herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat het CAK terecht geen kosten heeft vergoed, omdat er geen sprake was van een herroepen besluit ten gevolge van een aan het CAK te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek om een aanvullende schadevergoeding is eveneens afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

24/80 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 december 2023, 22/410 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CAK
Datum uitspraak: 20 augustus 2025

SAMENVATTING

De Raad oordeelt met de rechtbank dat het CAK appellant terecht geen kosten in verband met de behandeling van bezwaar heeft vergoed. Ook heeft de rechtbank terecht geen proceskostenveroordeling uitgesproken in verband met het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad wijst het verzoek van appellant om een aanvullende schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.P. Dielbandhoesing, hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Appellant is niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Boersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in het verleden van het Uwv een driewielfiets in bruikleen gekregen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden heeft de driewielfiets overgenomen en op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 appellant in bruikleen verstrekt.
1.2.
Bij besluit van 4 juni 2021 (besluit I) heeft het CAK vastgesteld dat appellant met ingang van 1 april 2021 voor deze voorziening een eigen bijdrage moet betalen van € 19,- euro per maand. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
1.3.
Het CAK heeft besluit I vervangen door een besluit van 14 september 2021 (besluit II), waarbij het CAK de eigen bijdrage opnieuw heeft vastgesteld op € 19,-, maar de ingangsdatum heeft gewijzigd naar 1 februari 2021. Dit besluit heeft het CAK met een besluit van 25 oktober 2021 in stand gelaten.
1.4.
Mr. Dielbandhoesing heeft gemeld dat het besluit van 25 oktober 2021 niet is ontvangen en dat hij een hoorzitting wenst. Vervolgens heeft op 18 november 2021 een hoorzitting plaatsgevonden. Mr. Dielbandhoesing heeft daarna onder meer een op 31 maart 2021 ondertekende bruikleenovereenkomst overgelegd. Het CAK heeft nader onderzoek verricht.
1.5.
Bij besluit van 21 december 2021 (besluit III) heeft het CAK besluit II ingetrokken en de ingangsdatum voor de eigen bijdrage van appellant opnieuw vastgesteld op 1 april 2021.
1.6.
Bij besluit van 7 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het CAK het besluit van 25 oktober 2021 ingetrokken, het bezwaar tegen besluit I en II niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen besluit III ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit, voor zover aangevochten, in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde het CAK geen vergoeding te verstrekken voor kosten van bezwaar.
2.2.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn toegewezen en de Staat veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500,-.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Het hoger beroep
3. Wat tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Mr. Dielbandhoesing heeft kort voor de zitting van 9 juli 2025 gevraagd om uitstel van de zitting en verzocht deze zaak niet gelijktijdig met een tweetal andere zaken te behandelen. Deze verzoeken zijn op 1 juli 2025 gemotiveerd afgewezen. De Raad voegt hier aan toe dat de Raad niet gebonden is aan ideeën die mr. Dielbandhoesing heeft over de samenstelling van een zitting. Wat de zittingsdatum betreft, was dit het tweede verzoek om uitstel. Nadat een eerder uitstelverzoek is gehonoreerd, is bij het vaststellen van een nieuwe zittingsdatum en het tijdstip waarop de zaak is geagendeerd rekening gehouden met de verhinderdatum die mr. Dielbandhoesing heeft doorgegeven en de voorkeur voor een middagdeel. Het nieuwe uitstelverzoek geeft geen blijk van gewichtige redenen en is onvoldoende concreet. Mr. Dielbandhoesing is aangeboden digitaal deel te nemen aan de zitting. Hij heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. De Raad moet de voortgang van de zaak en de geldende (beslis)termijnen in het oog houden.
4.2.
Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op vergoeding van kosten in bezwaar slaagt alleen al niet, omdat geen sprake is van een tijdens de bezwaarprocedure herroepen besluit ten gevolge van een aan het CAK te wijten onrechtmatigheid. Het CAK is bij het vaststellen van de ingangsdatum van de eigen bijdrage telkens afgegaan op de gegevens die het college heeft aangeleverd. Het CAK heeft deze gegevens juist overgenomen en verwerkt. Naar aanleiding van de betwisting van de ingangsdatum van besluit II heeft het CAK zorgvuldig onderzoek gedaan door meerdere malen contact te zoeken met het college. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat het college heeft laten weten dat appellant per 1 april 2021 een bijdrage verschuldigd is. Ook dit heeft het CAK vervolgens correct verwerkt.
4.3.
Verder is tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook dit betoog slaagt niet, omdat mr. Dielbandhoesing niet is aan te merken als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, gelet op de nauwe familierelatie met appellant en de omstandigheid dat niet is gesteld noch gebleken dat kosten bij appellant in rekening worden gebracht.
4.4.
In hoger beroep is verzocht om een aanvullende schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Raad wijst dit verzoek alleen al af, omdat er geen reden is om voor de totale procedure waarbij ook het hoger beroep wordt betrokken, een aanvullende schadevergoeding toe te kennen naast de schadevergoeding die de rechtbank heeft toegekend.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Appellant krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. de Brabander