Uitspraak
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1943 en erkend als vervolgde in de zin van de Wuv vanwege zijn internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit betrof de omzetting van zijn Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken, die financieel gunstiger zouden zijn. Appellant heeft echter geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen dit besluit. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat zowel in bezwaar als in beroep geen relevante gronden zijn aangevoerd die de besluitvorming zouden kunnen ondermijnen. Hierdoor kon het beroep niet slagen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 juli 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn zoon, die als curator optrad. De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in stand blijft en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is gedaan op 28 augustus 2025.