ECLI:NL:CRVB:2025:1278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
24/2615 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en afwijzing verzoek om erkenning op grond van de AOR

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en een verzoek om erkenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant had eerder in oktober 2008 een aanvraag ingediend, die in 2009 was afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij getroffen was door oorlogsgeweld. In juli 2023 verzocht de appellant om herziening van deze afwijzing, maar de Raad oordeelde dat er geen relevante nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien. De Raad concludeerde dat de verklaring van de halfbroer van de appellant, die stelde dat de appellant in kampen was geïnterneerd, niet op feiten was gebaseerd en dat er geen objectieve gegevens waren die de claims van de appellant konden ondersteunen. De Raad bevestigde dat de appellant niet in AOR-omstandigheden had verkeerd en dat de aanvragen om erkenning op grond van de Wubo en de AOR terecht waren afgewezen. De beroepen werden ongegrond verklaard, en de bestreden besluiten bleven in stand. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2615 WUBO, 25/545 AOR
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
SAMENVATTING
In deze zaken gaat het om de vraag of bevestiging kan worden verkregen dat appellant in omstandigheden heeft verkeerd als bedoeld in de Wubo en de AOR. De Raad is net als verweerder van oordeel dat die bevestiging (ook nu) niet is verkregen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X] beroep ingesteld tegen een tweetal besluiten van verweerder van 14 oktober 2024, kenmerk BZ011666637 (bestreden besluit 1) en kenmerk BZ011666603 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wubo [1] onderscheidenlijk de AOR. [2]
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn behandeld op een zitting van 17 juli 2025
.Appellant is verschenen, bijgestaan door Latumaerissa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van de beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant heeft in oktober 2008 een aanvraag ingediend om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. De aanvraag is afgewezen met een besluit van 16 februari 2009 en na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 5 juni 2009 op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld. In dat verband is overwogen dat op geen enkele wijze is gebleken dat appellant heeft verbleven in een interneringskamp. Het verblijf in kamp Menno Coehoorn te Muiderberg is een ervaring die niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat over de halfbroer van appellant geen gegevens aanwezig zijn. Tegen het besluit van 5 juni 2009 is geen beroep ingesteld.
1.3.
In juli 2023 heeft appellant verzocht de eerdere afwijzing van de Wubo te herzien en verzocht om toekenningen op grond van de AOR.
1.4.
Met een tweetal besluiten van 25 april 2024 heeft verweerder de verzoeken afgewezen. De bezwaren van appellant daartegen zijn door verweerder bij de bestreden besluiten afgewezen. Met betrekking tot de Wubo heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven de eerdere afwijzing te herzien. Met betrekking tot de AOR is overwogen dat niet is gebleken dat appellant in AOR-omstandigheden heeft verkeerd.
Het oordeel van de Raad
2.1.
De Raad beoordeelt of verweerder terecht de verzoeken van appellant om toekenningen op grond van de Wubo en de AOR heeft afgewezen. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de beroepen niet slagen.
Wubo
2.2.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de betrokkene te herzien. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
2.3.
Zulke feiten of gegevens zijn niet naar voren gekomen. De verklaring van de halfbroer van appellant, die stelt dat appellant geïnterneerd is geweest in de kampen Gunung Cindai en Polonia, berust niet op een waarneming maar op een ‘ingeving’ van deze halfbroer, zo verklaart deze zelf. Verder is van belang dat een kamp Gunung Cindai in de beschikbare (historische) gegevens niet is aangetroffen en dat kamp Polonia dienst heeft gedaan als opvangkamp zodat om die reden een verblijf niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht. Objectieve gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn door appellant niet ingebracht. Dit brengt mee dat ook nu niet is gebleken dat appellant oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft ondergaan.
AOR
2.4.
Op grond van artikel 1 van de AOR geldt als eerste voorwaarde voor het erkennen als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR dat de aanvrager gebeurtenissen als bedoeld in de AOR heeft meegemaakt. Pas als dat is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen.
2.5.
Onder verwijzing naar wat de Raad onder 2.3 van deze uitspraak heeft overwogen, geldt ten aanzien van de AOR dat de verklaring van de halfbroer van appellant evenmin kan leiden tot het oordeel dat appellant in omstandigheden als bedoeld in de AOR heeft verkeerd. Ook anderszins is niet gebleken dat appellant gebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. Dat betekent dat appellant aan die regeling geen aanspraken kan ontlenen.

Conclusie en gevolgen

2.6.
De beroepen slagen dus niet. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
3. Omdat de beroepen niet slagen krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Voetnoten

1.Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
2.Algemene Oorlogsongevallenregeling.