Uitspraak
PROCESVERLOOP
.Appellant is verschenen, bijgestaan door Latumaerissa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en een verzoek om erkenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant had eerder in oktober 2008 een aanvraag ingediend, die in 2009 was afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij getroffen was door oorlogsgeweld. In juli 2023 verzocht de appellant om herziening van deze afwijzing, maar de Raad oordeelde dat er geen relevante nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien. De Raad concludeerde dat de verklaring van de halfbroer van de appellant, die stelde dat de appellant in kampen was geïnterneerd, niet op feiten was gebaseerd en dat er geen objectieve gegevens waren die de claims van de appellant konden ondersteunen. De Raad bevestigde dat de appellant niet in AOR-omstandigheden had verkeerd en dat de aanvragen om erkenning op grond van de Wubo en de AOR terecht waren afgewezen. De beroepen werden ongegrond verklaard, en de bestreden besluiten bleven in stand. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.