ECLI:NL:CRVB:2025:1295
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering aan appellante wegens niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 2001, had op 13 september 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat zij arbeidsvermogen had. Appellante was van mening dat zij op haar achttiende duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De rechtbank Limburg had eerder de uitspraak van het Uwv vernietigd, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een nieuw besluit.
De Centrale Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar het Uwv vertegenwoordigd was, maar appellante en haar advocaat niet verschenen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat niet was uitgesloten dat appellante in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen. De rechtbank had eerder overwogen dat het Uwv deugdelijk had gemotiveerd dat appellante op haar achttiende verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, maar dat dit niet duurzaam was. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat het Uwv niet in strijd met de goede procesorde had gehandeld door zijn standpunt te wijzigen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante en moest het griffierecht vergoeden.