ECLI:NL:CRVB:2025:1303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
24/1482 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht en verzuim bij aanvraag om bijstand

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellante behandeld. Appellante had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet, maar haar aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk omdat zij het verschuldigde griffierecht niet had betaald. Appellante had niet tijdig een beroep op betalingsonmacht gedaan, ondanks dat zij meerdere herinneringen had ontvangen van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen verdergaande onderzoeks- en motiveringsplicht had, aangezien appellante niet had aangetoond dat zij de brieven over het griffierecht niet had ontvangen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet in verzuim was, en dat haar beroep om bijstand terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van appellante om haar post tijdig te beheren en de gevolgen van het niet tijdig betalen van griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2024, 24/470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 2 september 2025

SAMENVATTING

In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het griffierecht niet is betaald. Niet kan worden geoordeeld dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim was en ook heeft zij niet tijdig een beroep op betalingsonmacht gedaan. De Raad komt tot het oordeel dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Mesri hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft bijstand op grond van de Participatiewet aangevraagd. Met een besluit van 13 juli 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 21 september 2023 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand van appellante afgewezen.
1.2.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Bij een door de rechtbank op 28 februari 2024 verzonden brief is appellante erop gewezen dat zij binnen vier weken na de datum van die brief griffierecht moet betalen.
1.4.
Bij aangetekende brief van de rechtbank van 28 maart 2024 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief moet zijn betaald.
1.5.
In beide brieven is appellante erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden. Ook staat in beide brieven vermeld dat appellante een beroep op betalingsonmacht kan doen als zij meent het griffierecht niet te kunnen betalen en dat dit verzoek dan voor het einde van de gestelde betalingstermijn moet zijn ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit na behandeling op een zitting van 16 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard en heeft de zaak inhoudelijk niet beoordeeld omdat appellante het griffierecht niet heeft betaald.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante het in beroep verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het beroep desalniettemin ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat appellante in betalingsonmacht verkeerde. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Vaststaat dat appellante niet voor het einde van de betalingstermijn van het griffierecht een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan. Anders dan appellante betoogt was de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 2.6, eerste lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, niet gehouden daarvoor ambtshalve of daarna een nadien gedaan beroep te beoordelen. [1]
4.2.
Appellante heeft ook nog aangevoerd, zo begrijpt de Raad, dat aan de aangevallen uitspraak een gebrek kleeft aangezien daaruit niet blijkt dat de rechtbank heeft onderzocht en gemotiveerd of de twee brieven met het verzoek en herinnering om het griffierecht te betalen haar tijdig hebben bereikt en of appellante gelet daarop redelijkerwijs in verzuim was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Uit de stukken van het geding en de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank, vanwege het uitblijven van de betaling van het griffierecht na het verstrijken van de tweede betalingstermijn voorafgaand en tijdens de zitting op 16 mei 2024, appellante erop heeft gewezen dat zij het griffierecht niet heeft betaald. Daarop heeft appellante als reden voor het niet betalen genoemd dat zij daartoe destijds de middelen niet had en verzocht of zij het griffierecht alsnog mocht betalen. Appellante heeft in beroep niet gesteld dat zij de eerste brief met de nota van 28 februari 2024 voor de betaling van het griffierecht niet of laat heeft ontvangen en of dat de tweede aangetekende brief met betalingsherinnering van 28 maart 2024 niet aan haar is uitgereikt of dat geen of een laattijdig afhaalbericht op het adres van appellante is achtergelaten. Onder deze omstandigheden rustte op de rechtbank geen verdergaande onderzoeks- en motiveringsplicht.
4.3.
Gelet op 4.1.1 en 4.2.1 zijn in wat appellante heeft aangevoerd over betalingsonmacht en over het gebrek dat volgens haar kleeft aan de aangevallen uitspraak geen omstandigheden gelegen op grond waarvan geoordeeld moet worden dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. In wat appellante in hoger beroep verder nog heeft aangevoerd zijn ook niet dergelijke omstandigheden gelegen.
4.3.1.
Het standpunt van appellante dat de rechtbank, gelet op de door haar geuite wens om alle correspondentie digitaal via de berichtenbox van MijnOverheid of via het digitale dossier op www.rechtspraak.nl te ontvangen, daartoe ook gehouden was, ontbeert feitelijke grondslag en hoeft daarom verder niet besproken te worden. Een dergelijk verzoek blijkt niet uit het dossier. Appellante heeft na het indienen van het beroep alleen, desgevraagd, als adres haar postadres opgegeven, waarop ze ook in de Basisregistratie Personen was ingeschreven en waarnaar de brieven van de rechtbank ook zijn verstuurd.
4.3.2.
Appellante is zelf verantwoordelijk voor het beheren van haar post. Dat appellante haar post op een postadres ontvangt en dat zij deze post vanwege een lange reistijd vanaf haar feitelijke verblijfplaats niet altijd tijdig controleert, zijn omstandigheden die voor haar risico en rekening komen. Het lag op de weg van appellante om maatregelen te nemen op het moment dat het voor haar niet mogelijk was om tijdig post van haar postadres af te halen. Als zij haar post tijdig had afgehaald, had zij het griffierecht tijdig kunnen betalen, dan wel tijdig kunnen verzoeken om vrijgesteld te worden van de verplichting het griffierecht te betalen.
4.3.3.
Dat appellante bekend is met ernstige psychische problematiek als gevolg waarvan zij niet in staat is om haar belangen te behartigen, zoals zij heeft betoogd, heeft zij niet onderbouwd. Niet aannemelijk is daarom geworden dat appellante niet in staat kon worden geacht tijdig het griffierecht te betalen dan wel tijdig een beroep te doen op betalingsonmacht.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de rechtbank het beroep terecht niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015.

(getekend) E.C.E. Marechal

(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
In artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In afwijking van de eerste zin blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien aannemelijk is dat de indiener van het beroepschrift op de datum waarop het bedrag uiterlijk moet zijn bijgeschreven of gestort, in betalingsonmacht verkeert.
In artikel 2.6, eerste lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken is bepaald dat de indiener van het beroepschrift de griffier kan verzoeken de heffing van griffierecht achterwege te laten wegens betalingsonmacht. Dit verzoekt hij in het beroepschrift of uiterlijk voor het einde van de betalingstermijn van het griffierecht.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 1 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1062.