ECLI:NL:CRVB:2025:1312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
25/620 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker op 27 maart 2025 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2025. Tegelijkertijd heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoeker een griffierecht van € 143,- verschuldigd was, dat binnen een bepaalde termijn betaald diende te worden. Verzoeker is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft dit niet tijdig gedaan. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van griffier J.M. Labage, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2025, 24/6065 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 augustus 2025

PROCESVERLOOP

Op 27 maart 2025 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Dit hoger beroep is bij de Raad geregistreerd onder nummer 25/619 ZW. Tegelijkertijd heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat is geregistreerd onder nummer 25/620 ZW-VV.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt van de verzoeker een griffierecht geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 3 april 2025 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 143,- is verschuldigd en is meegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 14 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 18 april 2025 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. Het verzoek om voorlopige voorziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.

(getekend) Y. Sneevliet

(getekend) J.M. Labage