ECLI:NL:CRVB:2025:1316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
24/2360 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als postbezorger/sorteerder werkte, heeft zich ziekgemeld met rug-, heup- en schouderklachten. Hij betwist de vaststelling van het Uwv dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het standpunt van het Uwv gevolgd, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundigen hebben vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan 35%. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de deskundigen in hun conclusies en oordeelt dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant. De Raad wijst de verzoeken van appellant om een nieuwe deskundige in te schakelen af, omdat er geen aanleiding is om aan de conclusies van de deskundigen te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/2360 WIA
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2024, 22/3661 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 12 juni 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Voor appellant is mr. Keijzer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als postbezorger/sorteerder voor 32 uur per week. Op 22 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rug-, heup- en schouderklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een voor het Uwv werkzame arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 december 2021 geweigerd appellant met ingang van 12 juni 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 16 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft twee deskundigen benoemd.
1.4.1.
De deskundigen, verzekeringsarts K.C. Rammeloo en psychiater W. Nieuwdorp, hebben onderzoek gedaan naar de beperkingen in de belastbaarheid van appellant ten tijde van de datum in geding. De deskundigen hebben op 7 februari 2024 een rapport uitgebracht.
1.4.2.
Nieuwdorp heeft bij haar onderzoek onvoldoende aanwijzingen gezien om een psychiatrische stoornis in engere zin vast te stellen. Er is volgens haar primair sprake van somatische problematiek waarbij appellant continu last heeft van lichamelijke pijnklachten. Er is sprake van reactieve stemmingsklachten, te weten een verlaagde stemming en weinig zin om dingen te ondernemen, wegens aanhoudende lichamelijke pijnklachten die appellant dagelijks ervaart en die invoelbaar zijn en die zich daardoor niet laten classificeren als een psychiatrische stoornis zoals een depressieve stoornis. Over de slaapproblemen van appellant heeft Nieuwdorp verklaard dat de hiermee samenhangende vermoeidheid niet lijkt voort te komen uit een psychiatrische ziekte, maar dat deze slaapproblemen, die gedeeltelijk al lange tijd bestaan, voornamelijk veroorzaakt worden door de lichamelijke pijnklachten en het piekeren over de toekomst met vermoeidheid tot gevolg. Appellant heeft geen goede dagstructuur of daginvulling. Ook is er sprake van vermijding en een beperkte coping. Nieuwdorp heeft benoemd dat appellant lange tijd goed gefunctioneerd heeft op verschillende gebieden waardoor er geen aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis in engere zin.
1.4.3.
Rammeloo heeft gerapporteerd dat appellant sinds jaren rugklachten heeft met perioden van radiculaire prikkeling van L4 en L5 op basis van annulusruptuur/hernia nuclei pulposi. Hierbij is betrokken dat appellant sinds 2015 aan beide schouders klachten heeft door calcificaties en nekklachten met een degeneratieve component. Ook zijn er klachten van de linkerheup op basis van artrose. Volgens Rammeloo is de omstandigheid dat deze klachten persisteren en inmiddels leiden tot vergaand verlies van activiteit te verklaren vanuit sensitisatie. Het advies is om te blijven bewegen en oefeningen te doen. Appellant werd verwezen voor een revalidatieprogramma, maar heeft dit niet opgevolgd. Inmiddels is deconditionering opgetreden met verlies van spierkracht en soepelheid, waardoor de ervaren pijn toeneemt. De afname van activiteiten op alle levensgebieden leidt in toenemende mate tot psychische klachten van moedeloosheid, verlies van voldoening en plezier en slaapproblemen. Omdat er geen sprake is van een psychische stoornis is activerend beleid aangewezen met uitleg over pijn en factoren die pijn verergeren.
1.4.4.
De deskundigen hebben aan de rechtbank gerapporteerd dat zij in overwegende mate kunnen instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid van appellant zoals die blijkt uit de FML van 15 november 2021. In de FML wordt in ruim voldoende mate voorzien in beperkingen ten aanzien van de nek- en armbelasting. Ook wordt rekening gehouden met de rugpathologie door middel van beperkingen in bukken, staan, lopen, traplopen, klimmen en trillingen en schokken. Deze beperkingen ondervangen tevens de heupklachten. Er is rekening gehouden met de beperkte armbelastbaarheid bij klimmen en het lopen en staan mag in totaal ten hoogste vier uur per dag beslaan. Er is wel een indicatie tot enkele toevoegingen. Het punt ‘3.7 Trillingsbelasting’ is terecht beperkt, maar de toelichting moet worden uitgebreid met ‘geen zwaar trillend gereedschap bedienen’. Tevens is er een beperking in nachtwerk geïndiceerd vanwege slaapproblemen, ter behoud van voldoende ritme en recuperatiemogelijkheid. Er is geen sprake van een van de drie indicaties voor het aannemen van een urenbeperking. Er is geen sprake van een ziektebeeld dat gepaard gaat met ernstig energieverlies of de noodzaak tot extra recupereren overdag. Ook is er geen preventieve reden omdat de gestelde beperkingen zware belasting voorkomen. Ten slotte is er geen verminderde beschikbaarheid vanwege behandeling.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundigen gevolgd in hun conclusies en de FML aangepast. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in een nieuwe FML van 26 maart 2024. Het Uwv heeft geconcludeerd dat er geen arbeidskundige consequenties zijn.
1.6
Appellant heeft een nadere reactie op het deskundigenrapport gegeven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van 7 februari 2024 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De rechtbank heeft in wat appellant naar voren heeft gebracht tegen het rapport geen onderbouwing gezien om de conclusies van de deskundigen niet te volgen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de deskundigen in hun onderzoek en rapport zijn ingegaan op de gezondheidsklachten die appellant ervaart en gemotiveerd hebben toegelicht waarom zij de voor appellant vastgestelde beperkingen in overwegende mate hebben kunnen volgen en waarom er geen aanleiding is voor een urenbeperking. Met de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de aanvullend door de deskundige gestelde beperkingen is sprake van een deugdelijke medische grondslag. Uitgaande van deze FML van 26 maart 2024 zijn de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant voert, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte de door haar ingeschakelde deskundigen heeft gevolgd. Het deskundigenrapport geeft geen goed beeld van zijn medische situatie. Appellant heeft herhaald dat het vasthouden van een normaal dagritme en het ondernemen van activiteiten gedurende de dag voor hem onmogelijk is vanwege zijn pijnklachten. Appellant kan door de pijn niet langer dan een half uur in dezelfde positie blijven zitten, staan of liggen. Hierdoor ondervindt appellant last met inslapen en is hij overdag vermoeid. Uit de psychiatrische anamnese blijkt dat de deskundige zelf signalen oppikt waaruit het gebrek aan energie en constante aanwezigheid van pijn blijkt. De deskundige had dit dan ook moeten vertalen naar beperkingen, waaronder een urenbeperking. Appellant acht de conclusies over zijn vermoeidheidsklachten innerlijk tegenstrijdig. Verder heeft appellant wederom betwist dat hij 90 graden kan buigen en heeft herhaald dat dit in strijd is met de bevindingen van de verzekeringsarts die wijst op een rug-antiflexie tot 60 graden en de bevindingen van zijn behandelend orthopedisch specialisten. Appellant acht het onbegrijpelijk dat Nieuwdorp geen psychiatrisch ziektebeeld heeft gediagnosticeerd. Door zijn klachten te duiden als reactieve stemmingsklachten vanwege aanhoudende pijn wordt miskend dat er een wetenschappelijk erkende samenhang is tussen chronische pijn en depressieve stoornissen. De psychische problematiek is hierdoor onderschat. Na de datum in geding zijn er bovendien nieuwe ontwikkelingen geweest omdat hij in juli 2023 op de spoedeisende hulp terecht is gekomen vanwege acute rugklachten en daarna drie weken is opgenomen op de afdeling neurologie waar hij maximale pijnbestrijding heeft gekregen. Appellant heeft de Raad verzocht een nieuwe onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
.Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op het uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft, zoals ook door de rechtbank is overwogen, blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Appellant heeft, ook in hoger beroep, geen medische informatie overgelegd die zijn zienswijze onderbouwt dat van een andere psychische problematiek moet worden uitgegaan of dat hij meer beperkt is. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het rapport van de deskundigen innerlijk tegenstrijdig is ten aanzien van de weging van zijn vermoeidheidsklachten. De deskundigen hebben oog gehad voor de door appellant naar voren gebrachte klachten en onderkend dat appellant slaapproblemen heeft. In het rapport is door deskundige Nieuwdorp opgetekend dat appellant er tijdens het onderzoek vermoeid uit zag, echter de deskundigen hebben uitgebreid en inzichtelijk toegelicht waarom er geen argumenten zijn om een urenbeperking vast te stellen. Vanwege de slaapproblemen en ter behoud van voldoende ritme en recuperatiemogelijkheden is appellant bovendien beperkt voor nachtwerk. Ook is rekening gehouden met de rugpathologie van appellant. Wat appellant daarover in zijn hoger beroepschrift onder verwijzing naar bevindingen van specialisten naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Deze stukken zijn door de deskundigen kenbaar betrokken bij hun beoordeling.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep in reactie op het deskundigenrapport naar voren heeft gebracht is onvoldoende om aan de juistheid van de conclusies van de deskundigen te twijfelen. De Raad gaat daarom uit van de door de deskundigen aangenomen aanvullende beperkingen op de datum in geding, zoals deze ook door het Uwv zijn overgenomen in de FML van 26 maart 2024. Voor het inschakelen van een andere deskundige ziet de Raad, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 maart 2024 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz