ECLI:NL:CRVB:2025:1316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als postbezorger/sorteerder werkte, heeft zich ziekgemeld met rug-, heup- en schouderklachten. Hij betwist de vaststelling van het Uwv dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het standpunt van het Uwv gevolgd, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundigen hebben vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan 35%. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de deskundigen in hun conclusies en oordeelt dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant. De Raad wijst de verzoeken van appellant om een nieuwe deskundige in te schakelen af, omdat er geen aanleiding is om aan de conclusies van de deskundigen te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.