ECLI:NL:CRVB:2025:1317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
20/1736 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen, op de grond dat zij beschikt over arbeidsvermogen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante arbeidsvermogen heeft, gebaseerd op de rapporten van deskundigen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt vanwege haar medische toestand, waaronder myotone dystrofie. De Raad heeft de deskundige, verzekeringsarts dr. Snels, ingeschakeld om de medische beoordeling te toetsen. De deskundige heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft, maar dat zij in staat is om gedurende vier uur per dag te werken. De Raad volgt het oordeel van de deskundige en concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden en heeft schadevergoeding toegewezen aan appellante. De uitspraak van de rechtbank Roermond is bevestigd, en het Uwv is veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan appellante.

Uitspraak

20/1736 WAJONG
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 maart 2020, 18/3146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om een Wajonguitkering aan appellante toe te kennen op de grond dat zij beschikt over arbeidsvermogen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C. Steijgerwalt hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 12 januari 2022. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder en bijgestaan door mr. Steijgerwalt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
Het onderzoek ter zitting is heropend na zitting om een deskundige te benoemen.
De Raad heeft verzekeringsarts I.A.K. Snels van Ergatis benoemd als onafhankelijke deskundige.
De deskundige heeft bij rapport van 15 maart 2023 gerapporteerd. Partijen hebben hun zienswijzen ingezonden. Appellante heeft bij brief van 15 mei 2023 gereageerd. Het Uwv heeft bij rapporten van 21 juni 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 11 juli 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gereageerd. Daarop heeft appellante bij brief van 15 augustus 2023 gereageerd. Het Uwv heeft vervolgens rapporten van 2 oktober 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Bij schrijven van 1 februari 2024 heeft mr. I.M.J.J. Dewarrimont medegedeeld de zaak van appellante te hebben overgenomen van haar collega, mr. Steijgerwalt.
Deskundige verzekeringsarts en bedrijfsarts R. Ouwens heeft, vanwege het vertrek van deskundidge Snels bij Ergatis, bij aanvullende rapport gereageerd op de reacties van partijen. Vervolgens hebben het Uwv en appellante op 19 november 2024 respectievelijk 27 november 2024 schriftelijk gereageerd op het aanvullende rapport van Ouwens.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft op 18 september 2017 bij het Uwv een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Zij heeft daarbij informatie van de neuroloog prof. dr. C.G. Faber van 14 september 2017 overgelegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 19 april 2018 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een Wajonguitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 16 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de door appellante tegen het besluit van 19 april 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen blijk hebben gegeven van een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van het Uwv over het kunnen uitoefenen van een taak in een arbeidsorganisatie toereikend is. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat zij wel degelijk beperkt is in de taakspecifieke activiteit van het typen op een toetsenbord en het gebruiken van de muis. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft. De rechtbank gaat uit van de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. De rechtbank is voorts van oordeel dat het Uwv toereikend heeft beoordeeld dat appellante gedurende vier uur per dag kan weken.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen had. Gelet daarop wordt niet toegekomen aan de vraag of voldaan is aan het duurzaamheidscriterium. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Deskundige benoemd
4. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van 12 januari 2022 is bij de Raad twijfel ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft daarom verzekeringsarts dr. Snels als deskundige benoemd.
4.1.
De deskundige heeft op 15 maart 2023 een rapport uitgebracht en op basis van haar bevindingen bij het onderzoek het volgende overwogen. Zij heeft gelet op de aandoening van appellante en de daarbij passende klachten, de gegeven beperkingen zoals verwoord in het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 21 februari 2018 zeker van toepassing geacht, maar zij heeft op de datum in geding beperkingen gemist voor de handfunctie: de knijp/grijpkracht was toen (licht) beperkt en appellante was beperkt ten aanzien van activiteiten waarbij zij met haar handen frequent en/of snel dingen moet loslaten.
4.2.
Het Uwv heeft bij rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juni 2023 gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bevindingen van deskundige Snels aanleiding gevonden om diverse mentale en fysieke beperkingen voor appellante uitgebreider te beschrijven. Ten aanzien van de handen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld: “weinig kracht in de handen: moeite met opendraaien van potjes, kan moeilijk voorwerpen langdurig vasthouden, bij langdurige inspanning gaan de vingers verkrampen. Gebruik van toetsenbord en muis, van telefoon en tablet is mogelijk, maar cliënte kan niet de gehele dag aaneengesloten typen, moet het werk geregeld kunnen onderbreken om spierkrampen te voorkomen”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat appellante hiermee vier uur per dag/twintig uren per week kan werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 11 juli 2023 geoordeeld dat gelet op de hiervoor genoemde beperkingen de taak scannen passend is voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen zware energetische belasting is (het is zittend werk en de te hanteren documenten zijn niet zwaar. Van een zware dynamische belasting op andere aspecten is geen sprake). Er is nauwelijks kracht in de handen noodzakelijk voor het vasthouden en manoeuvreren van documenten. Langdurig typen komt niet voor. Het werk vereist alleen af en toe een muisklik.
4.3.
Appellante heeft – kort samengevat – aangevoerd dat zij niet beschikt over arbeidsvermogen, omdat zij lijdt aan de progressieve ziekte myotone dystrofie. Appellante is het eens met de door de deskundige aangegeven beperkingen ten aanzien van de handfunctie, maar ziet verder onvoldoende in het rapport van de deskundige terugkomen dat er bij haar sprake is van ernstige buikklachten, vermoeidheid en pijn in haar lichaam. Appellante beschikt niet over arbeidsvermogen omdat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende tenminste een periode van één uur en zij kan niet vier uur per dag belastbaar zijn. Ter ondersteuning van haar standpunt wijst zij op de informatie van neuroloog Faber en neuroloog G. Horlings. Daarnaast kan appellante de taak van scannen niet uitvoeren en beschikt zij niet over basale werknemersvaardigheden. Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke arbeidsdeskundige.
4.4.
In reactie op de zienswijzen van partijen heeft de deskundige Ouwens bij aanvullend rapport gereageerd.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen.
Medische beoordeling
5.2.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Snels van 15 maart 2023 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie verricht en appellante op een spreekuur gezien. In het rapport heeft de deskundige kenbaar alle medische gegevens van de behandelaars van appellante betrokken, waaronder de informatie van neurologen Faber en Horlings. De deskundige heeft kenbaar de ernstige buikklachten, vermoeidheid en pijn in het lichaam van appellante in haar oordeelsvorming betrokken, maar heeft de gegeven beperkingen zoals verwoord in het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 21 februari 2018 zeker van toepassing geacht. Deskundige Snels heeft evenwel geoordeeld dat arbeidskundig onderzoek gewenst is als rekening wordt gehouden met de bijkomende beperking ten aanzien van de handfunctie van appellante. De deskundige Ouwens heeft met zijn aanvullend rapport gemotiveerd toegelicht waarom hij zich kan vinden in het rapport van Snels en onvoldoende gronden ziet voor wijzigen of aanvullen van de conclusies van Snels. Hij sluit zich aan bij wat Snels heeft geconcludeerd over de handfunctie. Uit 4.2 volgt dat het Uwv het door Snels gewenste arbeidskundig onderzoek heeft laten plaatsvinden. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De conclusie van het Uwv dat appellante beschikt over arbeidsvermogen wordt onderschreven. Gelet op het voorgaande dient het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke arbeidsdeskundige te worden afgewezen.
5.3.
De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering per 19 maart 2019 toe te kennen op de grond dat zij over arbeidsvermogen beschikt.
5.4.
Uit 5.2 en 5.3 volgt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende motivering is voorzien. Dit motiveringsgebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Proceskosten
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar, in beroep en in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-), € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en € 2.721,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en tweemaal 0,5 punt voor de nadere reacties op de deskundigenrapporten, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Het totaalbedrag van proceskosten bedraagt € 5.829,-. Verder dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Redelijke termijn
7. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
7.2.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv op 25 april 2018 van het bezwaarschrift van appellante tot de datum van deze uitspraak zijn (naar boven afgerond) zeven jaar en vier maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee met drie jaar en vier maanden (veertig maanden) overschreden. Daarbij past een schadevergoeding van € 3.500,-. Van bijzondere omstandigheden die een langere behandelduur zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken.
7.3.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 25 april 2018 tot de beslissing op bezwaar van 16 november 2018 (afgerond naar boven) zeven maanden geduurd en de behandeling in de rechterlijke fase vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 21 december 2018 bij de rechtbank tot de datum van deze uitspraak zes jaar en ruim acht maanden. Dit betekent dat in de bestuurlijke en de rechterlijke fase de redelijke termijn is overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase komt voor rekening van het Uwv en het resterende deel voor rekening van de Staat. Het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 612,50 (7/40 deel van € 3.500,-) en de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 2.887,50 (33/40 deel van € 3.500,-).
7.4.
In verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding het Uwv en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten van appellante ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 453,50 (1 punt met wegingsfactor 0.5 eneen waarde per punt van € 907,-), dus € 226,75 voor de Staat en € 226,75 voor het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 6.055,75;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 612,50;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.887,50,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 226,75;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac