ECLI:NL:CRVB:2025:1324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
24/1313 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellant, geboren in 1986, heeft psychische en lichamelijke klachten en heeft op 17 februari 2021 een aanvraag ingediend. Het CIZ heeft deze aanvraag op 31 augustus 2021 afgewezen, en het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing is op 17 januari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing op 26 april 2024 ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het CIZ onvoldoende heeft onderzocht of appellant een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. De Raad draagt het CIZ op om een nieuw onderzoek te verrichten en een nieuw besluit te nemen, waarbij de noodzaak voor zorg in de nabijheid volledig moet worden beoordeeld. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt het CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 3.628,-, en moet het CIZ het griffierecht vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zorgbehoefte en de noodzaak voor permanent toezicht, waarbij de Raad de relevante wettelijke bepalingen in acht neemt.

Uitspraak

24/1313 WLZ
Datum uitspraak: 4 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2024, 22/1142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of appellant in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. Anders dan het CIZ heeft aangevoerd heeft appellant procesbelang bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad komt tot het oordeel dat het bestreden besluit geen stand houdt, omdat het onderzoek naar de vraag of appellant een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid onvolledig is geweest. Het CIZ moet een nieuw onderzoek verrichten en een nieuw besluit nemen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2025. Voor appellant is mr. Oosterhuis-Putter verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1986, heeft psychische en lichamelijke klachten. Op 17 februari 2021 heeft hij een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met een besluit van 31 augustus 2021 heeft het CIZ de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Met een besluit van 17 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2021 ongegrond verklaard. Volgens het CIZ is sprake van de grondslag psychische stoornis. Er is zeer intensieve zorg nodig vanwege regieproblematiek in combinatie met gedragsproblemen, waardoor appellant onvoldoende in staat is om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. Omdat er nog behandelmogelijkheden zijn kan nog niet worden gezegd of hij in de toekomst voldoende steun heeft aan ambulante begeleiding en verzorging met hulp of afroep of dat hij blijvend aangewezen zal zijn op 24 uur zorg in de nabijheid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil is beperkt tot de vraag of appellant behoefte heeft aan 24 uur zorg per dag in de nabijheid, en of die behoefte blijvend is. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de medisch adviseur van het CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het CIZ zich hierop bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren. De rechtbank kan het CIZ verder volgen in het standpunt dat het expliciet benoemen of de noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid er nu wel of niet is, de uitkomst niet zal veranderen en niet van toegevoegde waarde is. Omdat de blijvendheid van de zorgbehoefte niet vaststaat, heeft het CIZ de aanvraag terecht afgewezen. Appellant heeft in de bezwaar- en beroepsfase geen relevante aanvullende medische informatie aangeleverd op grond waarvan kan worden beoordeeld dat de conclusie, dat de blijvendheid van de beperkingen op dit moment nog niet vaststaat, onjuist is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat er een blijvende noodzaak is voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid
.Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verzekeringsgeneeskundige rapportage overgelegd van 28 november 2024 van verzekeringsarts D. van Arkel.

Het oordeel van de Raad

4. Het CIZ heeft in hoger beroep het procesbelang aan de orde gesteld. De Raad zal daarom eerst de vraag beantwoorden of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
Appellant beoogt met deze procedure dat hij wordt geïndiceerd voor zorg op grond van de Wlz. Dit resultaat kan met deze procedure daadwerkelijk worden bereikt en kan voor appellant feitelijke betekenis hebben. Hieraan doet niet af dat een besluit over de afwijzing van een latere aanvraag van appellant inmiddels onherroepelijk is geworden. Als appellant eenmaal toegang heeft tot de Wlz, behoudt hij zijn recht op zorg op grond van de Wlz namelijk in beginsel de rest van zijn leven. Een indicatiebesluit is voor onbepaalde tijd geldig en herindiceren is niet meer nodig, tenzij de zorgbehoefte wijzigt. [1] Appellant heeft daarom procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
5. De Raad beoordeelt vervolgens of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
5.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen is de blijvendheid in dat artikel en in paragraaf 2.1.4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz gekoppeld aan de vraag of behoefte bestaat aan deze zorg en kan deze hiervan niet los worden gezien. Alleen als een behandeling ertoe zou leiden dat deze zorg niet meer nodig is, kan de aanvraag op grond van dit criterium worden afgewezen. [2] Dit betekent dat eerst moet worden onderzocht of appellant behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en – als deze behoefte volgens het CIZ aanwezig is – of er nog behandelingen zijn die appellant kan volgen en of deze behandelingen leiden tot de situatie dat hij niet langer behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
5.3.
Het CIZ heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit onjuist is, omdat uit de medische adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen blijkt dat uitsluitend is onderzocht of sprake is van een blijvende situatie. De medisch adviseur heeft het niet noodzakelijk geacht om de vraag te beantwoorden of er een noodzaak is voor 24 uur zorg in de nabijheid. Dit betekent dat de medische adviezen onvolledig zijn. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering.
5.4.
Het CIZ heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag toch in stand kan blijven, omdat inmiddels alsnog is onderzocht of er een noodzaak is voor 24 uur zorg in de nabijheid. Hierbij heeft het CIZ gewezen op de medisch adviezen van zijn adviseur van 25 april 2024 naar aanleiding van de latere aanvraag en van 28 januari 2025. In beide adviezen is geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De medisch adviseur acht het aannemelijk dat appellant bij problemen niet in staat is om zelf hulp in te schakelen, maar concludeert dat er geen ernstig nadeel kan worden geobjectiveerd wanneer appellant niet direct geholpen wordt of langere tijd alleen zou zijn, omdat appellant niet bekend is met levensbedreigende aandoeningen die directe hulp noodzakelijk maken.
5.5.
Appellant heeft ter zitting terecht aangevoerd dat de beoordeling van de vraag of ernstig nadeel dreigt zich niet laat beantwoorden door alleen vast te stellen of sprake is van een levensbedreigende aandoening die directe hulp noodzakelijk maakt. Het begrip ‘ernstig nadeel’ is gedefinieerd in artikel 3.2.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wlz en omvat een beoordeling die meer inhoudt dan de beoordeling die de medisch adviseur heeft gemaakt. Appellant heeft in dit verband gewezen op (dreigende) verwaarlozing en wat hierover is opgemerkt in het rapport van de psychiater van 29 juni 2020. De medisch adviseur heeft dit niet onderzocht. Het CIZ heeft ter zitting nog betoogd dat de zorgbehoefte van appellant hoe dan ook kan worden opgevangen met planbare zorg, maar uit de adviezen van 25 april 2024 en 28 januari 2025 blijkt niet dat de medisch adviseur dit heeft onderzocht. Ook deze adviezen zijn dus onvolledig.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op wat is overwogen in 5.5 ziet de Raad geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De Raad zal het CIZ opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Het CIZ dient opnieuw onderzoek te doen en volledig te beoordelen of appellant een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
6. Het CIZ wordt veroordeeld in de proceskosten die appellant heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep en € 1.814,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Ook moet het CIZ het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 januari 2022;
  • draagt het CIZ op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
  • bepaalt dat het CIZ aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.2.1, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
blijvend: van niet voorbijgaande aard;
permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;
ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:
1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;
zelfzorg:de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;
regieproblemen:beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

Voetnoten

1.Memorie van toelichting bij de Wlz, Kamerstukken II 2013-14, 33 891, nr. 3, p. 16-17.
2.Uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2251.