ECLI:NL:CRVB:2025:1342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/1736 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 7 september 2023, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing van het Uwv, omdat hij meent dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en dat er geen aanleiding is om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

24/1736 WIA
Datum uitspraak: 3 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2024, 23/1046 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Gemeente Almere (ex-werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 7 september 2023 heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.E. Roberts-Hafkamp hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgeefster heeft te kennen gegeven als partij te willen deelnemen aan dit geding en wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.H.H. van Gessel.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.J. Spiekker, opvolgend gemachtigde van appellant. Het Uwv en exwerkgeefster zijn niet verschenen.
Omdat appellant geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan de exwerkgeefster te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de ex-werkgeefster. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat de ex-werkgeefster alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellant.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker facilitaire zaken voor 31,95 uur per week bij ex-werkgeefster. Op 10 september 2019 heeft appellant zich ziekgemeld. Appellant is bekend met fysieke en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft geen andere passende functies kunnen selecteren. Het Uwv heeft bij besluit van 11 augustus 2021 aan appellant met ingang van 7 september 2021 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Ex-werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 augustus 2021. Volgens haar is de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant duurzaam. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML van 13 juli 2021 te wijzigen en heeft geconcludeerd dat geen sprake is van duurzame beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wel functies kunnen selecteren en op basis van de drie hoogst verloonde functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25,47%. Op 13 mei 2022 heeft het Uwv aan appellant en ex-werkgeefster het voornemen kenbaar gemaakt om de WIA-uitkering van appellant na de loongerelateerde periode te beëindigen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zijn bezwaren tegen het voorgenomen besluit kenbaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2023 heeft het Uwv het bezwaar van ex-werkgeefster gegrond verklaard en de WIA-uitkering van appellant na de loongerelateerde periode per 7 september 2023 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
In beroep heeft appellant een arbeidsdeskundige rapportage van A. Rekkers en verzekeringsgeneeskundige rapportages van verzekeringsarts D. Erdogan ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin aanleiding gezien de FML enigszins aan te passen en een beperking toe te voegen op het beoordelingspunt 4.21 (beperkt voor fysiek zware en langdurige repetitieve werkzaamheden wanneer het belastingen boven de normaalwaarden betreft). Deze toevoeging op de FML heeft niet geleid tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben dossieronderzoek gedaan, appellant lichamelijk onderzocht en alle medische klachten bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat voldoende rekening is gehouden met de fysieke klachten van appellant. Het Uwv heeft fysieke beperkingen aangenomen voor handelingen waarbij de duim betrokken is. Voor de overige handgewrichten zijn geen beperkingen aangenomen, omdat uit lichamelijk onderzoek is gebleken dat sprake is van een goede knijpkracht van beide handen.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de door appellant ingebrachte medische rapporten van verzekeringsarts Erdogan een aanvullende beperking aangenomen voor fysieke belasting en repetitieve handelingen boven de normaalwaarde. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd toegelicht waarom er geen aanleiding is om meer fysieke beperkingen aan te nemen. Erdogan heeft zijn standpunt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen voornamelijk gebaseerd op algemene medische informatie. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat de aanvullende beperkingen ook in het specifieke geval van appellant aanwezig zijn.
2.3.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd heeft toegelicht waarom er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Tijdens de onderzoeken van de verzekeringsartsen maakte appellant geen vermoeide indruk en ook de bedrijfsarts heeft appellant aangewezen geacht op licht werk zonder urenbeperking. Ook is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aannemelijk dat sprake was van substantiële pijnbelevingen die een urenbeperking rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen omdat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.
2.4.
Ook heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant voldoet aan de opleidingseisen van de functies en dat hij in staat is tot het volgen van de in de functies vereiste aanvullende praktijkgerichte scholing. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk toegelicht dat de functie van parkeercontroleur (SBC-code 342022) voor appellant geschikt is, ook al is appellant beperkt voor gemotoriseerd beroepsvervoer. Uit de toelichting bij de functie blijkt dat de meeste controles te voet worden verricht en dat bij controles in de buitenwijken gebruik kan worden gemaakt van een fiets of auto naar eigen keuze. Dat gemotoriseerd beroepsvervoer niet noodzakelijk is in deze functie, is ook consistent met het feit dat het beschikken over een rijbewijs B voor deze functie geen vereiste is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij meer fysieke beperkingen heeft dan zijn aangenomen. De rechtbank heeft onvoldoende waarde gehecht aan de door hem ingebrachte rapporten van Erdogan. Uit deze rapporten blijkt dat het Uwv te weinig fysieke beperkingen heeft aangenomen en dat had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om een deskundige te benoemen. Verder heeft appellant aangevoerd dat de functie van parkeercontroleur ten onrechte als passend is aangemerkt. In deze functie wordt gebruik gemaakt van beroepsmatig gemotoriseerd vervoer, ondanks dat een rijbewijs geen vereiste is voor deze functie. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding in geval van een (gedeeltelijke) gegrondverklaring.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep over zijn medische situatie en belastbaarheid heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd of nieuwe argumenten genoemd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad onderschrijft de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant is door de verzekeringsartsen aangewezen geacht voor werk dat niet bovengemiddeld fysiek zwaar is en op werkzaamheden waarbij geen krachtige of langdurige repeterende hand-armbewegingen voorkomen met de duim. Appellant heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De rapporten van Erdogan geven geen reden voor twijfel aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Uit de rapporten van Erdogan blijkt dat de door hem genoemde aanvullende beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden gebaseerd zijn op algemene medische informatie omtrent fibromyalgie en op de door appellant vermelde klachten. Erdogan heeft niet geconcretiseerd waarom de door hem genoemde aanvullende beperkingen ook specifiek voor appellant gelden. Deze beperkingen vinden ook geen steun in de lichamelijke onderzoeken van de verzekeringsarts van het Uwv op 6 juli 2021 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 december 2022, waarbij ook de handen van appellant uitgebreid zijn onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de medische informatie uit de behandelend sector en de huisarts inzichtelijk betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant.
4.4.
Daarnaast wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder verwijzing naar de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid erop gewezen dat de noodzaak voor extra recuperatieperiodes logisch moet volgen uit consistente en samenhangende onderzoeksbevindingen en de aard en ernst van het onderliggende medische beeld. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat eerst wordt beoordeeld of er nog sprake is van relevante belastbaarheid zonder van een beperkte duurbelastbaarheid uit te gaan. De door Erdogan genoemde urenbeperking van zes uur per dag en 30 uur per week vloeit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet logisch voort uit alle onderzoeksbevindingen en het dagverhaal van appellant en daarbij is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een energetisch belastende aandoening. Met de rechtbank kan de Raad de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, die aanleiding geven voor een ander oordeel.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 februari 2024 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.7.
Verder wordt met de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de functie van parkeercontroleur kan worden uitgevoerd en voor appellant geschikt is. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank daarover en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Appellant heeft zijn stelling tijdens de zitting dat hij ook beperkt is voor fietsen niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. Gelet op de vastgestelde belastbaarheid is het gebruik van de fiets voor appellant niet bezwaarlijk geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zijn onderbouwing bij deze functie met de verzekeringsarts bezwaar en beroep besproken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep kon zich vinden in deze onderbouwing.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 7 september 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht. Het verzoek om vergoeding van schade zal worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.