ECLI:NL:CRVB:2025:1343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/2038 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 10 augustus 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als orderpicker werkte, heeft een bedrijfsongeval meegemaakt en zich daarna ziekgemeld. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 1,84%. Appellante is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep is bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de medische grondslag van de beslissing deugdelijk is en er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in de door appellante ingebrachte medische informatie die de onderbouwing van het Uwv in twijfel trekken. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand.

Uitspraak

24/2038 WIA
Datum uitspraak: 3 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2024, 23/817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Polen) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgeefster B.V.] te [vestigingsplaats] (ex-werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante per 10 augustus 2022 heeft beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De ex-werkgeefster heeft te kennen gegeven als partij te willen deelnemen aan dit geding en wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M. Hoogeveen, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgeefster heeft een zienswijze ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 juli 2025. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels. De ex-werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van den Haselkamp, advocaat en kantoorgenote van mr. Hoogeveen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Anders dan tijdens de behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft appellante de Raad toestemming verleend haar medische gegevens ter kennisneming van de exwerkgeefster te brengen.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als orderpicker voor 33,79 uur per week. Op 20 juni 2019 is zij betrokken geweest bij een bedrijfsongeval en op 2 juli 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft een arts van het Uwv onderzoek gedaan en een medische expertise aangevraagd. Op 27 januari 2022 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden door R. Ouwens, verzekeringsarts bij Ergatis. In het kader van dat onderzoek is appellante op 28 januari 2022 onderzocht door P. Pavlov, orthopedisch chirurg, en door M.E. Yaktemur, psychiater. Op 24 februari 2022 heeft Ergatis een rapport uitgebracht. De arts van het Uwv heeft na ontvangst van het expertiserapport op 10 maart 2022 de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 24 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 1,84%.
1.2.
Omdat het Uwv een expertise heeft aangevraagd, op grond waarvan de belastbaarheid van appellante pas per 24 februari 2022 kon worden vastgesteld, heeft het Uwv appellante per 29 juni 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 9 juni 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 10 augustus 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 28 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juni 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 november 2022 geconcludeerd dat de door de primaire arts vastgestelde belastbaarheid grotendeels kan worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking aangenomen voor frequent buigen en een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangescherpte FML van 7 november 2022 andere functies binnen dezelfde SBC-codes geselecteerd. Ook is het maatmaninkomen aangepast. Dit heeft ertoe geleid dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 5,53%. Het Uwv heeft de beëindiging van de WIA-uitkering gehandhaafd, omdat appellante per 10 augustus 2022 nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd per 10 augustus 2022. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, zorgvuldig is verricht en heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De door appellante ingediende medische stukken geven geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende concreet en inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellante ingediende stukken in elk geval leiden tot één bijkomende beperking, die ook is opgenomen in de FML.
2.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat, alhoewel de Poolse artsen appellante volledig arbeidsongeschikt achten door de medische problematiek waarin zij zich bevindt, dit niet is beoordeeld aan de hand van de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Aan deze conclusie van de Poolse artsen kan dan ook geen waarde worden gehecht. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, noch is er sprake van een ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren op alle niveaus. Daarnaast is er ook geen sprake van een opname in een ziekenhuis, bedlegerigheid of ADL-afhankelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit voldoende uiteen heeft gezet en heeft onderbouwd. Ook de door appellante ingebrachte stukken van 24 mei 2024 veranderen dit oordeel niet. Ter zitting is besproken dat de informatie reeds bekend was en voor het overige geen betrekking heeft op de datum in geding.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij was op de datum in geding niet in staat om te werken. Haar medische situatie was op de datum in geding nog niet verbeterd sinds het ongeval. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op de in bezwaar en beroep ingezonden verklaringen van de Poolse artsen, waaronder medische verklaringen van een psychiater en een neuroloog en een MRI-verslag uit 2019. Appellante heeft verder aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en het onderzoek door Ergatis niet zorgvuldig is geweest. Ook meent zij dat zij in beroep niet adequaat is bijgestaan door haar toenmalige gemachtigde en dat daarom belangrijke informatie is gemist. Het beëindigen van de WIA-uitkering heeft een enorme impact op haar leven en zij is noodgedwongen teruggekeerd naar Polen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het standpunt van de werkgeefster
3.3.
De werkgeefster heeft ook verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de besluitvorming van het Uwv berust op een deugdelijke medische grondslag. De medische grondslag van het bestreden besluit is gebaseerd op het expertiserapport van Ergatis en de aanvullende onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv. De primaire arts van het Uwv had tot een medische expertise besloten omdat de geclaimde forse beperkingen niet volledig op basis van de beschikbare medische informatie konden worden onderbouwd. In het kader van het onderzoek door Ergatis heeft een lichamelijk onderzoek door een orthopedisch chirurg plaatsgevonden, waarbij diverse X-foto’s zijn gemaakt. Verder is appellante onderzocht door een psychiater in bijzijn van een Poolse tolk en heeft een fysiek belastbaarheidsonderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden, ook in het bijzijn van een Poolse tolk. Uit het rapport van Ergatis en de verzekeringsartsen blijkt ook dat kennis is genomen van informatie van de Poolse behandelaars en dat deze informatie is betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. Ook bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat via beeldbellen plaatsvond, werd appellante bijgestaan door een Poolse tolk. Hoewel er verbindingsproblemen waren met de tolk en een deel van het gesprek in het Engels is verlopen, zijn in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanknopingspunten te vinden dat dit onderzoek niet adequaat is geweest of dat informatie is gemist.
4.4.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 november 2022 inzichtelijk uiteengezet waarom de verklaringen van de behandelend psychiater en neuroloog uit Polen en de overige informatie van de behandelaars niet tot andere conclusies heeft geleid. In de informatie van de behandelaars is geen onderbouwing gegeven voor het standpunt van de Poolse psychiater dat appellante volledig arbeidsongeschikt in het kader van de Wet WIA is. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben inzichtelijk gemotiveerd dat appellante niet voldoet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden, zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De in de FML van 7 november 2022 aangenomen beperkingen zijn passend bij de geobjectiveerde beperkingen. Er is rekening gehouden met de beperkingen die samenhangen met de bij appellante vastgestelde angst- en depressieve klachten. Op lichamelijk vlak zijn beperkingen aangenomen die ertoe leiden dat fysiek zware piek- en duurbelasting wordt vermeden.
4.5.
De Raad ziet in wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om de juistheid van de onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De in beroep ingebrachte medische informatie bevat, voor zover die niet bij de beoordeling zijn betrokken, met name informatie over ontwikkelingen in de behandelingen die zich na de datum in geding hebben voorgedaan. Dit biedt onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat de medische situatie van appellante op de datum in geding anders was dan waar de (verzekerings)artsen bij hun beoordeling vanuit zijn gegaan.
4.6.
Ook anderszins is niet gebleken dat het Uwv ten onrechte de WIA-uitkering van appellante per 10 augustus 2022 heeft beëindigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.