ECLI:NL:CRVB:2025:1345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
25/475 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling van knieklachten in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,38%, en stelde dat zijn knieklachten op 14 oktober 2020 niet duurzaam waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de knieklachten van de appellant op dat moment niet duurzaam waren, en dat er voldoende mogelijkheden waren voor verbetering door middel van optrainen, een operatie of gewichtsreductie.

De Raad merkte op dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische argumenten of stukken had ingediend die de eerdere beoordeling konden weerleggen. Het expertise-rapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee, dat de situatie van de appellant drieënhalf jaar na de datum in geding beschrijft, bood geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies konden veranderen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten voldoende toegelicht dat de knieklachten van de appellant op de relevante datum niet duurzaam waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 januari 2025, 22/1035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 september 2025
Zitting heeft: W.R. van der Velde, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J.A. Adjei-Asamoah
De Raad heeft het hoger beroep van appellant behandeld op een zitting van 3 september 2025. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. R. Spanjer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 6 april 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In dat besluit heeft het Uwv het bezwaar tegen de beslissing van 7 oktober 2020 gegrond verklaard. In het besluit van 7 oktober 2020 heeft het Uwv appellant per 14 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,38%. In het bestreden besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellant volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie dezelfde gronden die appellant ook bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Appellant vindt dat hij meer beperkingen heeft vanwege zijn knieklachten en ook dat de beperkingen vanwege die knieklachten duurzaam zijn.
De rechtbank heeft deze gronden besproken. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische argumenten genoemd en geen nieuwe medische stukken in het geding gebracht. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
Uit het expertise-rapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee volgt niet dat appellant op 14 oktober 2020 vanwege zijn knieklachten meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Devilee heeft appellant onderzocht op 5 april 2024 en zijn rapport beschrijft de situatie van appellant rond die datum. Dat is ongeveer drie en een half jaar na de datum in geding. Tussen partijen is niet in geschil dat in die periode de knieklachten van appellant zijn verergerd. Daarnaast beschrijft Devilee de beperkingen niet volgens de CBBSsystematiek, zodat, los van het voorgaande, die beperkingen niet één op één overgenomen kunnen worden in een FML.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verschillende rapporten, laatstelijk op 14 augustus 2025, afdoende toegelicht dat de knieklachten van appellant op 14 oktober 2020 niet duurzaam waren. Op dat moment was te verwachten dat die klachten door optrainen, een operatie en/of gewichtsreductie zouden kunnen verminderen. Anders dan appellant veronderstelt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 maart 2022 niet gesteld dat een operatie niet mogelijk was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enkel aangegeven dat op dat moment andere opties voorhanden waren en de voorkeur hadden.
Appellant heeft erop gewezen dat gewichtsreductie niet leidt tot herstel van zijn kniegewricht. Dat wordt bevestigd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 augustus 2025. Maar daarin legt deze arts ook uit dat gewichtsreductie wel als gevolg heeft dat de knie minder zwaar wordt belast en daardoor minder snel klachten zal geven.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah (getekend) W.R. van der Velde