ECLI:NL:CRVB:2025:1345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning WIA-uitkering en beoordeling van knieklachten in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,38%, en stelde dat zijn knieklachten op 14 oktober 2020 niet duurzaam waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de knieklachten van de appellant op dat moment niet duurzaam waren, en dat er voldoende mogelijkheden waren voor verbetering door middel van optrainen, een operatie of gewichtsreductie.
De Raad merkte op dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische argumenten of stukken had ingediend die de eerdere beoordeling konden weerleggen. Het expertise-rapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee, dat de situatie van de appellant drieënhalf jaar na de datum in geding beschrijft, bood geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies konden veranderen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten voldoende toegelicht dat de knieklachten van de appellant op de relevante datum niet duurzaam waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.