ECLI:NL:CRVB:2025:1348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
24/1126 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad van 14 februari 2024, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster door het Uwv was vastgesteld op minder dan 35%. Verzoekster heeft aangevoerd dat de uitspraak evident onjuist is, omdat de aangevoerde gronden niet zijn beoordeeld en de Raad voorbij is gegaan aan de eigen rechtspraak over de diploma-eis bij het selecteren van functies voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoekster geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die voldoen aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt. De uitspraak van 14 februari 2024 blijft daarom in stand, en verzoekster krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het betaalde griffierecht terug.

Uitspraak

24/1126 WIA
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 februari 2024, 22/3968
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Wat verzoekster heeft aangevoerd, is niet voldoende om te oordelen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening slaagt. De Raad wijst het verzoek daarom af.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 februari 2024, 22/3968.
Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een zitting van 17 juli 2025. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van 14 februari 2024.
2. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, stond de vraag centraal of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster had vastgesteld op minder dan 35%.
3. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift naar voren gebracht dat sprake is geweest van een evident onjuiste uitspraak van de Raad omdat de aangevoerde gronden niet zijn beoordeeld. Verder is de Raad volgens verzoekster voorbijgegaan aan de eigen rechtspraak over de diploma-eis bij het selecteren van functies ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Hierdoor zou het evident onredelijk zijn als de Raad niet van bovengenoemde uitspraak terugkomt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie te voeren en ook niet om discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen als is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
4.3.
Verzoekster heeft in haar verzoek geen feiten of omstandigheden aangevoerd als onder 4.1 bedoeld. In feite beoogt verzoekster een hernieuwde discussie te voeren over het oordeel van de Raad in de uitspraak van 14 februari 2024. Uit overweging 4.2 volgt dat het rechtsmiddel van herziening daarvoor niet is bedoeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 14 februari 2024 in stand blijft.
6. Verzoekster krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.E.A. Tessemaker

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2257.