ECLI:NL:CRVB:2025:1354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
24/2362 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van medisch oordeel en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 6 september 2021 een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen, omdat er geen gronden zijn om te twijfelen aan het medisch oordeel dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk. De Raad heeft vastgesteld dat appellant eerder heeft gewerkt en dat er geen medische argumenten zijn die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/2362 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 september 2024, 23/1998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 september 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 6 september 2021 een ZW-uitkering toe kennen. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht een ZW-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam vader], zijn vader en gemachtigde, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juni 2025. Voor appellant is [naam vader] verschenen, samen met zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als afdelingsassistent bij [werkgever] van 18 januari 2021 tot en met 17 februari 2021. Dit dienstverband is per 18 februari 2021 geëindigd. Vervolgens is aan appellant – na een beroepsprocedure – een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Van 19 april 2021 tot en met 2 september 2021 is appellant werkzaam geweest als verkoper bij [werkgever 2 B.V.] voor 40 uur per week en van 1 oktober 2021 tot en met 31 oktober 2021 is appellant werkzaam geweest als verkoper bij [werkgever 3] voor 40 uur per week. Bij beide werkgevers heeft appellant zelf ontslag genomen.
1.3.
Op 8 augustus 2022 heeft appellant zich met terugwerkende kracht per 6 september 2021 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft op 12 december 2022 een fysiek medisch onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor zijn eigen arbeid, waarbij als maatstaf het werk als afdelingsassistent bij [werkgever] is aangemerkt.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat hij op 6 september 2021 geschikt wordt geacht voor het verrichten van zijn eigen werk. Na het besluit heeft op 20 februari 2023 een aanvullend medisch onderzoek door de primaire arts, in het bijzijn van een stafverzekeringsarts, plaatsgevonden.
1.5.
Bij besluit van 18 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de maatstaf voor de ZW gewijzigd naar het werk dat appellant laatstelijk voor zijn ziekmelding op 6 september 2021 heeft verricht, te weten zijn werkzaamheden als verkoper bij [werkgever 2 B.V.] voor 40 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire (verzekerings)arts dat appellant per 6 september 2021 geschikt is te achten voor zijn maatgevende arbeid.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat appellant per 6 september 2021 geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk als verkoper bij [werkgever 2 B.V.] Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat er geen medisch argument is dat kan onderbouwen dat appellant niet in staat is te werken door psychische klachten. In het dossier zijn geen stukken aanwezig waaruit de burn-outklachten kunnen worden afgeleid en ook is er te weinig ondersteunende informatie die de claim van de lichamelijke beperkingen (heupklachten) en daarmee arbeidsongeschiktheid ondersteunt. Uit de medische informatie kan worden afgeleid dat deze klachten al voor de datum in geding aanwezig waren en appellant daarmee goed heeft kunnen functioneren. De rechtbank heeft daarbij nog overwogen dat appellant degene is die het risico draagt voor het feit dat zijn medische situatie achteraf niet volledig is te reconstrueren of te bewijzen vanwege de late ziekmelding.
2.2.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen toezegging is gedaan dat na het intrekken van het beroep in de procedure over de WW-uitkering met terugwerkende kracht een ziekmelding zou worden geaccepteerd, maar slechts heeft meegedeeld dat een ziekmelding met terugwerkende kracht mogelijk is. Een arbeidsongeschiktheidsclaim moet altijd medisch worden beoordeeld door een (verzekerings)arts.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden. Hij is niet arbeidsongeschikt geworden door zijn autisme maar door alles wat hem in de laatste jaren is overkomen. Daardoor is hij veranderd en raakte hij zijn luchtige, positieve aard kwijt, werd somber, verbitterd en depressief en heeft uiteindelijk burn-outklachten ontwikkeld.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt toegevoegd dat de wijze waarop appellant zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag is om arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW aan te nemen. De klachten moeten op een medisch objectiveerbare wijze kunnen worden vastgesteld, te weten door artsen en/of specialisten. In dit verband is van belang dat appellant twee keer is onderzocht door een arts van het Uwv en dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medisch beschikbare informatie van de huisarts, de radioloog en de podotherapeut hebben betrokken bij hun beoordeling. Verder is van belang dat appellant zich niet tijdens het dienstverband bij [werkgever 2 B.V.] en ook niet tijdens het dienstverband bij [werkgever 3] arbeidsongeschikt heeft gemeld. Appellant heeft noch in beroep noch in hoger beroep ter ondersteuning van zijn standpunt nadere medische informatie overgelegd, zodat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant een ZW-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.K.F. Ouwehand