ECLI:NL:CRVB:2025:1354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering op basis van medisch oordeel en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 6 september 2021 een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen, omdat er geen gronden zijn om te twijfelen aan het medisch oordeel dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk. De Raad heeft vastgesteld dat appellant eerder heeft gewerkt en dat er geen medische argumenten zijn die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.