ECLI:NL:CRVB:2025:1356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
24/2434 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 57,99% per 8 juli 2021, en de beëindiging van haar WIA-uitkering per 28 augustus 2023. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank had moeten overgaan tot proceskostenveroordeling. De Raad bevestigt de beëindiging van de WIA-uitkering, maar vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

24/2434 WIA
Datum uitspraak: 3 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2024, 24/1449 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 juli 2021 heeft vastgesteld op 57,99% en of het Uwv terecht de WIAuitkering per 28 augustus 2023 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage per 8 juli 2021 juist heeft vastgesteld en de WIA-uitkering per 28 augustus 2023 terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.J. Dennekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopster voor 38,16 uur per week. Op 16 april 2014 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en fysieke klachten na een autoongeluk. Met ingang van 13 april 2016 heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,73%. De WIA-uitkering is na afloop van de loongerelateerde periode per 13 mei 2018 beëindigd omdat appellante meer dan een jaar meer dan 65% heeft verdiend van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
In augustus 2021 heeft appellante zich per 8 juli 2021 ziekgemeld met fysieke klachten waarna het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend. Op 19 december 2021 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld met toegenomen psychische en fysieke klachten met ingang van 9 augustus 2021. Naar aanleiding daarvan heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv.
1.3.
De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 13 mei 2018 en voortkomen uit dezelfde oorzaak als waarvoor zij eerder een WIA-uitkering ontving. De verzekeringsarts is tijdelijk uitgegaan van dezelfde beperkingen als die in 2016 bij de toekenning zijn vastgesteld en heeft deze beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2023, geldig vanaf 8 juli 2021. Verder heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er aanleiding bestaat om vanaf het spreekuur van 20 april 2023 de urenbeperking – van 4 tot 5 uur per dag en 20 tot 25 uur per week – te laten vallen, maar appellante wel aangewezen te achten voor regelmatige werktijden. Deze beperkingen zijn neergelegd in een FML van 9 juni 2023, geldig vanaf 20 april 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en per 8 juli 2021 een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 57,99% en per 20 april 2023 een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 27,98%.
1.4.
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 8 juli 2021 een WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van dezelfde datum heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante per 28 augustus 2023 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Bij besluit van 23 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 27 juni 2023 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldig wijze is verricht. Er heeft een fysiek spreekuur plaatsgevonden met de verzekeringsarts. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen het dossier en de ontvangen informatie bestudeerd en alle beschikbare medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk gemotiveerd waarom hij op bepaalde aspecten is afgeweken van het oordeel van de bedrijfsarts en waarom de urenbeperking in 2023 niet is gehandhaafd. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft over de medische beoordeling, heeft de rechtbank het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen.
2.2.
Ten aanzien van de grond van appellante dat ten onrechte geen verzekeringsarts bij de hoorzitting was, heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschreven situaties die in hoofdstuk 6C van de richtlijnen bezwaarproces van het Uwv zijn vermeld waarin een persoonlijk contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde kan hebben niet limitatief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 januari 2024 deugdelijk onderbouwd waarom hij het niet nodig vond om aanwezig te zijn tijdens de hoorzitting. Ten aanzien van het beroep van appellante op de Maatregel Praktisch Beoordelen heeft de rechtbank overwogen dat deze maatregel ziet op WIA-beoordelingen op of na 1 juli 2024 en de beoordelingen van appellante hebben plaatsgevonden voor deze datum zodat zij geen aanspraak kan maken op deze maatregel.
2.3.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen duidelijk hebben onderbouwd waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts beschikte niet over recente medische informatie met betrekking tot de datum in geding. In de bezwaarfase heeft een telefonisch hoorzitting plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waardoor appellante onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om haar medische bezwaren met een verzekeringsarts te bespreken. Verder is volgens appellante onvoldoende gemotiveerd dat de energetische beperking in 2023 niet meer tot een urenbeperking heeft geleid. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat sprake is van verborgen gebreken. Op een aantal aspecten in de FML is vermeld dat appellante volgens de norm kan functioneren, terwijl in de toelichtingen wel beperkingen zijn opgenomen. Met deze beperkingen is bij het selecteren van de functies geen rekening gehouden. Ook kennen de geselecteerde functies een hoge belasting op het aspect reiken. Appellante is klein waardoor reiken over een relatief korte afstand een forse belasting van nek en schouders geeft. Appellante heeft in hoger beroep nadere medische informatie ingebracht. Verder heeft zij in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv de Maatregel Praktisch Beoordelen in haar situatie met terugwerkende kracht had moeten toepassen. In dit verband heeft appellante een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan.
3.1.1.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond verklaard, terwijl in beroep een nadere motivering is gegeven door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, en heeft zij verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij verwezen naar het in hoger beroep ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2025.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 juli 2021 op 57,99% en de beëindiging van de WIA-uitkering per 28 augustus 2023 in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese en een fysiek spreekuur met de primaire verzekeringsarts, die appellante psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. De door appellante naar voren gebrachte klachten en ingebrachte medische stukken van de bedrijfsarts en behandelend sector zijn op een zorgvuldige en duidelijke wijze betrokken bij de medische beoordeling. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het dossier en de in bezwaar nog nader ingebrachte medische stukken van de huisarts en de bedrijfsarts en van hetgeen op de hoorzitting naar voren is gebracht.
4.3.
Het beroep van appellante op Hoofdstuk 6C “Persoonlijk contact verzekeringsarts B&B met verzekerde” van de Uwv-richtlijnen bezwaarproces slaagt niet. In deze werkinstructie staat dat het uitgangspunt is dat persoonlijk contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsvindt als de betrokkene dit wenst en dat van dat uitgangspunt gemotiveerd kan worden afgeweken als persoonlijk contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde heeft. Daaronder staan een aantal situaties, waarin persoonlijk contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde kan hebben, vermeld waaraan gedacht kan worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 januari 2024 gemotiveerd toegelicht waarom een persoonlijk contact met appellante geen toegevoegde waarde had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij opgemerkt dat het standpunt van de primaire verzekeringsarts duidelijk was, dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts adequaat en volledig was, dat informatie van de behandelend sector aanwezig was, dat bestudering van de dossierstukken niet heeft geleid tot aanvullende vragen of onduidelijkheden en dat de bezwaargronden geen aanleiding gaven om een nader onderzoek in te stellen. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en navolgbaar gemotiveerd dat een persoonlijke contact met appellante geen toegevoegde waarde had. Daarbij komt dat appellante in de primaire fase tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts is onderzocht. In dit verband verwijst de Raad nog naar haar uitspraak van 18 januari 2023, [1] waarin de Raad de uitgangpunten heeft vermeld voor de medische beoordeling in bezwaar. In deze zaak wordt daaraan voldaan.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht een theoretische schatting heeft gemaakt. De Maatregel Praktisch Beoordelen geldt voor WIA-beoordelingen die gaan over een datum of een periode op of na 1 juli 2024. De WIA-beoordelingen van appellante hebben betrekking op een periode van vóór 1 juli 2024 zodat zij geen geslaagd beroep kan doen op deze maatregel. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen en daarom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
4.5.
Daarnaast wordt met de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante. Met deze klachten is voldoende rekening gehouden doordat appellante beperkt is geacht voor voortdurende stress, deadlines en veelvuldige blootstelling aan conflicten en aangewezen is geacht op regelmatige werktijden. Verder zijn uit het psychisch onderzoek van de verzekeringsarts geen bijzonderheden naar voren gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat sprake is van milde psychische problematiek en dat geen reden bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.6.
Ook met de nek- en rugklachten hebben de verzekeringsartsen voldoende rekening gehouden. Er zijn diverse nek- en rugbesparende beperkingen aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat er geen reden is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De hoofdpijnklachten leiden niet tot specifieke beperkingen omdat deze laagfrequent voorkomen. Het betoog van appellante dat reiken over een relatief korte afstand voor haar vanwege haar geringe lichaamslengte een forse belasting van de nek en schouders geeft en daardoor moet leiden tot een beperking op het aspect reiken slaagt niet. De verzekeringsarts heeft appellante fysiek gezien en onderzocht en heeft geen aanleiding gezien om vanwege de lichaamslengte de reikafstand te beperken. Appellante is wel beperkt geacht voor frequent reiken boven de normaalwaarde en voortdurend meer dan 60 centimeter vanwege lichamelijke beperkingen
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 april 2025 inzichtelijk gemotiveerd dat de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De informatie geeft geen nieuwe inzichten over de medische toestand van appellante en daarbij is de informatie van meer dan een jaar na de data in geding zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat de belastbaarheid van appellante op de data in geding onjuist is vastgesteld.
4.8.
De verzekeringsartsen hebben verder deugdelijk gemotiveerd dat er in 2023 geen reden meer bestond voor het aannemen van een urenbeperking. Er zijn geen objectieve afwijkingen, er is geen stoornis in de energiehuishouding, er is geen preventieve noodzaak en geen sprake van verminderde beschikbaarheid. De verzekeringsarts heeft appellante wel aangewezen geacht voor regelmatige werktijden. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij de bedrijfsarts niet volgt. De bedrijfsarts heeft op 31 oktober 2023 een urenbeperking van 6-7 uur noodzakelijk geacht, maar daarmee lijkt de bedrijfsarts te hebben willen aansluiten bij de actuele re-integratie. Dat is een andere beoordeling dan de beoordeling in het kader van de Wet WIA. Bovendien heeft de bedrijfsarts rond de datum in geding in augustus 2023 ook geen urenbeperking aangenomen.
4.9.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.10.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen voldoende toegelicht en heeft in beroep in het rapport van 24 juli 2024 erkend dat in de FML verborgen beperkingen zijn opgenomen op de beoordelingspunten 2.8, 4.8 en 5.6 en alsnog inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat geen sprake is van overschrijdingen op deze beoordelingspunten in de geselecteerde functies De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante op het aspect reiken niet overschrijden. In de geselecteerde functies wordt de normaalwaarde niet overschreden, er wordt niet meer dan 1200 keer gereikt en er wordt ook niet voortdurend meer dan 60 centimeter gereikt.
4.11.
Wel wordt appellante gevolgd in haar standpunt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep pas in beroep een naar het oordeel van de Raad deugdelijke motivering heeft gegeven van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. In zoverre slaagt het hoger beroep. De rechtbank heeft evenwel het beroep terecht ongegrond verklaard, maar had met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het motiveringsgebrek moeten passeren en het Uwv moeten veroordelen in de proceskosten en bepalen dat het Uwv het griffierecht aan appellante vergoedt.
Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
5.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [2] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd.
5.2.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 18 juli 2023 tot de datum van deze uitspraak zijn nog geen vier jaar verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn nog niet is verstreken. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. De aangevallen uitspraak wordt voor het overige bevestigd. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 juli 2021 en de beëindiging van de WIA-uitkering per 28 augustus 2023 in stand blijven.
6.2.
Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) en € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1. Daarnaast komen de reiskosten die appellante heeft moeten maken voor het verschijnen ter zitting in beroep en hoger beroep van in totaal € 23,18 op basis van openbaar vervoer tweede klas voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 3.651,18.
7. Ook moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.651,18;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellante betaalde griffierecht van in totaal €189,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
2.CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.