In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellant om zijn Wajong-uitkering te exporteren naar de Filipijnen. Appellant, die lijdt aan cerebrale quadriplegie, heeft sinds zijn geboorte een uitkering op grond van de Wajong. Hij heeft in 2011 een verzoek ingediend om met behoud van zijn uitkering naar de Filipijnen te verhuizen, wat door het Uwv werd afgewezen. Appellant heeft vervolgens een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar het Uwv heeft dit verzoek ook afgewezen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellant en heeft het Uwv opgedragen om dit gebrek te herstellen. Na een nieuw onderzoek heeft het Uwv opnieuw het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door appellant aangevoerde praktische en financiële bezwaren die het hem onmogelijk maken om zijn echtgenote te ontmoeten. De Raad heeft vastgesteld dat de lijdensdruk van appellant door het gemis van zijn echtgenote aanzienlijk is en dat het beëindigen van de Wajong-uitkering een onbillijkheid van overwegende aard met zich meebrengt. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak.