ECLI:NL:CRVB:2025:1379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
25/432 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing export Wajong-uitkering en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellant om zijn Wajong-uitkering te exporteren naar de Filipijnen. Appellant, die lijdt aan cerebrale quadriplegie, heeft sinds zijn geboorte een uitkering op grond van de Wajong. Hij heeft in 2011 een verzoek ingediend om met behoud van zijn uitkering naar de Filipijnen te verhuizen, wat door het Uwv werd afgewezen. Appellant heeft vervolgens een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar het Uwv heeft dit verzoek ook afgewezen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellant en heeft het Uwv opgedragen om dit gebrek te herstellen. Na een nieuw onderzoek heeft het Uwv opnieuw het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door appellant aangevoerde praktische en financiële bezwaren die het hem onmogelijk maken om zijn echtgenote te ontmoeten. De Raad heeft vastgesteld dat de lijdensdruk van appellant door het gemis van zijn echtgenote aanzienlijk is en dat het beëindigen van de Wajong-uitkering een onbillijkheid van overwegende aard met zich meebrengt. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

25/432 WAJONG, 25/1735 WAJONG
Datum uitspraak: 10 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2024, 24/529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn Wajong-uitkering. Volgens appellant heeft het Uwv ten onrechte geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv het verzoek van appellant om export van zijn Wajong-uitkering ten onrechte heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 11 juli 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond is verklaard. Deze zaak is bij de Raad geregistreerd onder nummer 25/1735 Wajong.
Appellant heeft gereageerd op deze nieuwe beslissing.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 augustus 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is sinds zijn geboorte bekend met cerebrale quadriplegie als gevolg van zuurstoftekort bij de geboorte. Aan appellant is vanaf 10 december 1985 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en later op grond van Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Vastgesteld is dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en dat dit een blijvende situatie is.
1.2.
Appellant is in januari 2011 getrouwd met een Filipijnse vrouw. Een verzoek om met behoud van Wajong-uitkering in de Filippijnen te kunnen wonen is door het Uwv in 2011 afgewezen.
1.3.
Bij brief van 12 juli 2023 heeft appellant met een beroep op de hardheidsclausule het Uwv verzocht zijn Wajong-uitkering te mogen meenemen (exporteren) bij een verhuizing naar de Filipijnen. Bij besluit van 12 december 2023 heeft het Uwv bepaald dat appellant zijn Wajong-uitkering niet mag exporteren naar de Filipijnen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de door appellant naar voren gebrachte redenen om naar de Filipijnen te willen verhuizen geen aanleiding geven om de hardheidsclausule toe te passen.
1.4.
Bij besluit van 23 januari 2024 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het exportverbod gehandhaafd.
Tussenuitspraak
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de aanvraag van appellant, gelet op de medische onderbouwing daarvan met het rapport van een psychiater, niet zonder nader onderzoek kunnen afwijzen. Met een nader onderzoek had de verzekeringsarts zich een eigen beeld kunnen vormen van de psychische problematiek en de daarmee gepaard gaande lijdensdruk en beperkingen van appellant. De rechtbank heeft verder overwogen dat volgens de wetsgeschiedenis bij de toepassing van de hardheidsclausule uitgangspunt is dat de jonggehandicapte ten behoeve van een verbetering in zijn individuele werk- of leefomstandigheden genoodzaakt is om naar het buitenland te verhuizen. Gelet op dit uitgangspunt en op de inhoud van de psychiatrische beoordeling van 22 augustus 2023, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek te herstellen.
Reactie Uwv
2.2.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 1 november 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat een nader medisch spreekuur geen nieuwe gezichtspunten zal opleveren.
Aangevallen einduitspraak
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aanwijzing van de rechtbank. De rechtbank heeft de onder 2.2 vermelde reactie van het Uwv opgevat als een mededeling dat geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Immers, de rechtbank heeft in de tussenuitspraak uitdrukkelijk geoordeeld dat een aanvullende motivering en een aanvullend onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nodig is. Het aanvullende onderzoek zou in ieder geval moeten bestaan uit een spreekuurcontact, nu de rechtbank uitdrukkelijk heeft overwogen dat het van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich een eigen beeld kan vormen van de psychische problematiek en de daarmee gepaard gaande lijdensdruk en beperkingen van appellant. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van € 1.360,50 aan proceskosten aan appellant en tot vergoeding van griffierecht.
Het besluit van 11 juli 2025
3.1.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de einduitspraak appellant uitgenodigd voor een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit heeft op 15 april 2025 plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 juni 2025 gerapporteerd. Bij beslissing op bezwaar van 11 juli 2025 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3.2.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens omdat daarin een te lage proceskostenvergoeding is toegekend en de rechtbank de zaak finaal had moeten beslechten en niet had moeten terugverwijzen naar bezwaar. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat de Raad zich, gelet op het besluit van 11 juli 2025, niet meer hoeft uit te spreken over de grond dat de rechtbank het geschil finaal had moeten beslechten. Tegen het besluit van 11 juli 2025 heeft appellant aangevoerd dat het Uwv op basis van zijn medische en persoonlijke omstandigheden toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en hem toestemming had moeten geven om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar de Filipijnen te verhuizen.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond te verklaren. Volgens het Uwv is er geen aanleiding om in het geval van appellant toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Het oordeel van de Raad

Te lage proceskostenveroordeling
4.1.
De beroepsgrond dat de rechtbank in de einduitspraak een te lage proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, slaagt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen vergoeding toegekend voor het bijwonen van de zitting.
Exportverbod en hardheidsclausule
4.2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit van 11 juli 2025, waarmee het Uwv uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak, van rechtswege in de beoordeling betrokken. De Raad zal dat doen aan de hand van de argumenten die appellant tegen dat besluit heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.3.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van het tiende lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4.
In artikel 2 van de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (de Beleidsregels) staat dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uwv zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden.
4.5.
In de toelichting bij de Beleidsregels is onder meer vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kunnen opleveren voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en of het beëindigen van de uitkering voor hem een aanmerkelijk nadeel zal betekenen.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zwaarwegende redenen heeft om met behoud van zijn Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij in een afschuwelijke onmenselijke situatie zit en psychisch ernstig lijdt, doordat hij sinds augustus 2014 zijn Filipijnse echtgenote niet meer fysiek heeft kunnen ontmoeten. Na jarenlang Seroxat voor zijn depressies te hebben geslikt, is appellant daar in overleg met zijn psychiater in 2017 mee gestopt in verband met de vele bijwerkingen. Appellant heeft verder gesteld dat hij in de Filipijnen vanwege het warmere klimaat niet de gewricht- en slijmbeursontstekingen krijgt, die hij in Nederland gedurende het najaar en de winter wel ondervindt. Diclofenac ter bestrijding van de ontstekingen is bij langer gebruik schadelijk en van Tramadol voor de pijnbestrijding wordt appellant suf, zodat hij daarmee is gestopt. Het in 2011 gedane aanbod van het Uwv om met behoud van zijn Wajong-uitkering acht maanden per jaar op de Filipijnen te verblijven, stuit op bezwaren van praktische en financiële aard. Appellant kan de jaarlijks benodigde vliegtickets niet met zijn Wajong-uitkering financieren. Verder zullen de kosten van zijn woning doorlopen en staat de woningbouwvereniging een afwezigheid van meer dan vier maanden achtereen niet toe. Uit een telefoonnotitie van de cliëntondersteuner van appellant blijkt dat in mei 2023 door haar contact is opgenomen wegens het niet bereikbaar zijn en suïcidale uitingen van appellant. Appellant is volgens de cliëntondersteuner vereenzaamd en heeft geen contact met dorpsgenoten, vrienden of familieleden.
4.7.
Appellant heeft zijn standpunt, dat hij psychisch lijdt als gevolg van het niet kunnen verblijven bij zijn echtgenote in de Filipijnen, in bezwaar onderbouwd met een rapport van 22 augustus 2023 van de onafhankelijke psychiater N.J.B. Scheepers. Deze psychiater heeft appellant onderzocht en geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een depressieve episode in het kader van een recidiverende depressieve stoornis. De lijdensdruk imponeert als hoog tot zeer hoog en de klachten van appellant hebben een beperkende invloed op zijn dagelijks functioneren. Het niet bij zijn partner kunnen wonen met behoud van Wajong-uitkering ervaart appellant als de grootste stressor in zijn leven en is de belangrijkste oorzakelijke en onderhoudende factor voor zijn klachten. Bij appellant is sprake van een levenslange en moeizame worsteling om ondanks zijn ernstige lichamelijke beperkingen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Het vinden van een levenspartner was voor hem een belangrijke mijlpaal in dit proces en het niet samen kunnen zijn met zijn echtgenote de laatste 12,5 jaar is zijn grootste frustratie. Appellant ervaart de situatie als uitzichtloos en zijn doodswens in geval hier geen verandering in komt, lijkt oprecht en realistisch. Gebruik kunnen maken van de hardheidsclausule zou zijn perspectief op een zinvol bestaan, met een significante vermindering van zijn lijdensdruk, zeker verbeteren.
4.8.
Deze bevindingen van de onafhankelijk psychiater komen overeenkomen met die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het spreekuur van 15 april 2025. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij appellant sprake van een forse lijdensdruk en gevoelens van onmacht. Appellant ervaart geen perspectief en heeft ook niet het gevoel dat er een kans is dat de situatie wordt opgelost. Appellant heeft aangegeven dat de situatie voor hem uitzichtloos is en het leven voor hem geen zin meer heeft als dit zo blijft. Appellant kiest in dat geval voor levensbeëindiging waarvoor hij al een consulent van de levenseindekliniek ‘de Einder’ heeft bezocht. De suïcidaliteit van appellant wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als realistisch ingeschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er voor appellant geen medische noodzaak om vanwege zijn fysieke klachten naar de Filippijnen te verhuizen. Ten aanzien van het psychisch lijden van appellant acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep het zeker invoelbaar dat het gevoel van perspectief en de lijdensdruk van appellant bij hereniging met zijn echtgenote zal verbeteren. Echter is hierdoor nog geen sprake van een medische noodzaak omdat er ook in Nederland goede behandelmogelijkheden zijn voor de depressie van appellant. Dat appellant zelf geen heil ziet in een verdere GGZ-behandeling, omdat die de oorzaak van zijn depressie niet wegneemt, doet hier niet aan af. Of de intensiteit van het verdriet, de hoge lijdensdruk en suïcidaliteit van appellant op zichzelf als een zwaarwegende reden dient te worden aangemerkt, staat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep los van het verzekeringsgeneeskundige toetsingskader, dat betrekking heeft op het beoordelen van een medische noodzaak voor export van de Wajong-uitkering.
4.9.
De Raad stelt vast dat het Uwv zich noch naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank, noch in het besluit van 11 juli 2015, heeft beraden over de – door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet beantwoorde – vraag of het verdriet, de hoge lijdensdruk en suïcidaliteit van appellant op zichzelf als een zwaarwegende reden in de zin van de Beleidsregels kunnen worden aangemerkt. Het Uwv heeft daarover in het besluit van 11 juli 2025 slechts opgemerkt dat van een objectieve en dwingende noodzaak om naar de Filipijnen te verhuizen niet is gebleken, omdat appellant een aantal maanden per jaar zijn echtgenote kan bezoeken of zijn echtgenote voor een bepaalde periode naar Nederland kan laten komen. Dat appellant psychische problemen heeft ontwikkeld wegens het niet kunnen verhuizen naar de Filipijnen is volgens het Uwv invoelbaar, maar een gevolg van de keuze die appellant zelf heeft gemaakt. Dit geldt ook voor de keuze van appellant om zich voor zijn depressie niet verder te laten behandelen.
4.10.
De Raad is van oordeel dat het Uwv hierbij ten onrechte niet de door appellant aangevoerde (en ter zitting overtuigend toegelichte) bezwaren van praktische en financiële aard heeft meegewogen, die het appellant sinds augustus 2014 feitelijk onmogelijk maken om zijn echtgenote fysiek te ontmoeten en die duurzaam samenleven verhinderen. Het Uwv heeft die door appellant aangevoerde praktische en financiële bezwaren als zodanig niet bestreden. De uitzichtloosheid die appellant door het gemis van zijn echtgenote inmiddels ervaart en de daarmee verband houdende hoge lijdensdruk en doodswens, berusten daarbij – anders dan het Uwv stelt – niet op een eigen keuze van appellant, maar zijn het gevolg van de bestaande situatie die appellant niet bij machte is te veranderen. Niet in geschil is dat een verhuizing naar de Filipijnen de lijdensdruk van appellant in betekenende mate zal verminderen. Gelet op deze uitzonderlijke omstandigheden, acht de Raad geen andere uitkomst denkbaar dan dat het Uwv – bij een juiste weging van de relevante feiten en omstandigheden – tot het oordeel komt dat zich in het geval van appellant zwaarwegende omstandigheden voordoen om buiten Nederland te gaan wonen. Het eindigen van de Wajonguitkering zal voor appellant voorts een aanmerkelijk nadeel betekenen, omdat hij geen mogelijkheden heeft om op de Filipijnen op andere wijze dan door middel van zijn Wajong-uitkering in zijn inkomen te voorzien. Omdat het beëindigen van de Wajonguitkering in het geval van appellant zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregels en artikel 3:19, tiende lid, van de Wajong, ligt een toewijzing van het verzoek in de rede.
4.11.
Gelet op artikel 4 van de Beleidsregels betekent dit dat het Uwv in een besluit aan appellant bekend dient te maken dat het de bevoegdheid om af te wijken van het exportverbod ten gunste van appellant zal uitoefenen indien hij binnen de termijn van één jaar buiten Nederland zal gaan wonen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover daarin een te lage proceskostenveroordeling is uitgesproken. De Raad zal het Uwv alsnog veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 1.814,-.
5.2.
Uit 4.2 tot en met 4.10 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt. Het besluit van 11 juli 2025 zal worden vernietigd. De Raad zal het Uwv opdracht geven om met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen opnieuw op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 december 2023 te beslissen. De Raad ziet tevens aanleiding te bepalen dat tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar uitsluitend beroep bij de Raad kan worden ingesteld.
5.3.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant in hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de zienswijze naar aanleiding van bestreden besluit 2 en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,-).
5.4.
Ook dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor wat betreft de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling van € 1.360,50;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1814,-;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2025 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat tegen dit besluit uitsluitend beroep bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 2.267,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend). C.E.A. Tessemaker

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3:19 van de Wajong luidt:
1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt:
(…):
c. met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen;
(…)
10. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland luiden als volgt:
Artikel 1. Handelen volgens beleidsregels
Bij het uitoefenen van de bevoegdheid om, in afwijking van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering niet te beëindigen omdat dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, handelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomstig de in dit besluit opgenomen beleidsregels.
Artikel 2. Onbillijkheid van overwegende aard
Van een onbillijkheid van overwegende aard is sprake indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
Artikel 3. Verzoek om een besluit op voorhand
De jonggehandicapte aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend en die het voornemen heeft om buiten Nederland te gaan wonen, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verzoeken op voorhand een besluit te nemen over het niet beëindigen van die uitkering nadat hij aan dit voornemen uitvoering zal hebben gegeven.
Artikel 4. Toewijzing van het verzoek
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat het beëindigen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, maakt het de jonggehandicapte het besluit bekend dat het de in artikel 1 bedoelde bevoegdheid te zijnen gunste zal uitoefenen indien hij binnen de termijn van één jaar buiten Nederland zal gaan wonen.
(…)