ECLI:NL:CRVB:2025:1401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/3501 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomensvrijlating en medische urenbeperking

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de aan appellante toegekende inkomensvrijlating in verband met een medische urenbeperking. Appellante, die sinds 2011 medische klachten heeft na een auto-ongeluk, ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het dagelijks bestuur heeft de inkomensvrijlating toegepast met ingang van 1 januari 2022, terwijl appellante stelt dat deze al vanaf september 2020 had moeten ingaan. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank dat appellante geen gelijk krijgt. De Raad oordeelt dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gegevens heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet verplicht was om appellante te informeren over haar mogelijke recht op inkomensvrijlating, aangezien het haar verantwoordelijkheid was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeert dat de ingangsdatum van de inkomensvrijlating op 1 januari 2022 blijft staan, en dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

23/3501 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 november 2023, 22/6113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 23 september 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de aan appellante toegekende inkomensvrijlating in verband met een medische urenbeperking. Het dagelijks bestuur heeft de inkomensvrijlating toegepast met ingang van 1 januari 2022. Appellante stelt zich op het standpunt dat de inkomensvrijlating met ingang van september 2020 had moeten worden toegepast. Net als de rechtbank geeft de Raad appellante hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 juli 2025. Appellante is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. van Zwieten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft in 2011 een auto-ongeluk gehad waaraan zij medische klachten heeft
overgehouden. Zij ontvangt met ingang van 6 mei 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Eerder ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet in de periode van november 2013 tot en met februari 2016 en bijstand op grond van de PW in de periodes van 8 april 2016 tot en met 30 september 2016 en 21 januari 2019 tot 1 april 2019. Appellante is met ingang van 14 september 2020 voor 2,2 uur per week gaan werken bij Saar aan Huis. Haar parttime inkomsten uit arbeid worden sinds oktober 2020 verrekend met de bijstand.
1.2.
Appellante heeft op 19 januari 2022 telefonisch contact opgenomen met de gemeente Dordrecht en daarbij verzocht om een inkomensvrijstelling op grond van een medische urenbeperking.
1.3.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het dagelijks bestuur het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht appellante medisch te onderzoeken en een advies medische urenbeperking uit te brengen. In een rapport van 5 mei 2022 heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat appellante is aangewezen op een urenbeperking van maximaal vier uur per dag en twintig uur per week.
1.4.
Onder verwijzing naar deze conclusie heeft het dagelijks bestuur appellante met een besluit van 9 juni 2022 bericht dat zij met ingang van 1 juni 2022 recht heeft op inkomensvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW van 15% van haar inkomen, met een maximum van € 139,90 per maand.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze gedeeltelijke inkomensvrijlating. Volgens appellante moet de inkomensvrijlating worden toegepast per september 2020. Het dagelijks bestuur heeft dit bezwaar met een besluit van 8 november 2022 (bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de inkomensvrijlating wordt toegepast met ingang van 1 januari 2022. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Omdat appellante haar verzoek om een inkomensvrijlating al in januari 2022 heeft ingediend, wordt aanleiding gezien om de inkomensvrijlating te laten ingaan op 1 januari 2022. Voor de door appellante verzochte ingangsdatum van september 2020 ziet het dagelijks bestuur geen aanleiding. Anders dan appellante meent, zijn er geen documenten van Arbo Vitale waaruit blijkt dat haar al eerder een medische urenbeperking is opgelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder het dagelijks bestuur:
“7.1. Vast staat dat eiseres op 18 mei 2016 stukken van ArboVitale bij verweerder heeft ingediend. Eiseres was op dat moment niet aan het werk, zodat er voor verweerder op dat moment alleen al om die reden geen aanleiding bestond om eiseres erop te wijzen dat er mogelijk recht bestond op een gedeeltelijke inkomensvrijlating wegens medische beperkingen. Maar ook toen eiseres weer ging werken was verweerder niet verplicht eiseres erop te wijzen dat inkomsten gedeeltelijk vrijgelaten kunnen worden als wordt vastgesteld dat sprake is van een urenbeperking op medische gronden en dat eiseres daarvoor een aanvraag kon indienen. Het hoort tot de verantwoordelijkheid van eiseres om tijdig een aanvraag in te dienen om vast te laten stellen dat zij medisch urenbeperkt is. Er rust op verweerder geen actieve informatieplicht over de regelgeving en de daaruit voortvloeiende rechten voor eiseres. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2342.
7.2. […]
In de door eiseres overgelegde Medische Kaart uit 2012 staat voor twee verschillende data een beschrijving van de ‘anamnese’ maar is geen urenbeperking vastgesteld. Maar zelfs als er, zoals eiseres stelt, een ander stuk van ArboVitale uit 2012 zou zijn waarin wel een urenbeperking van 19,5 uur is aangenomen, geldt dat ArboVitale blijkens een door verweerder overgelegd stuk op 17 juli 2013 geen urenbeperking heeft vastgesteld, maar heeft geconcludeerd dat de klachten van eiseres niet berusten op ziekte of gebrek, maar op een geschil tussen werknemer en werkgever. ArboVitale heeft toen geadviseerd om de ziekmelding van eiseres te beëindigen. Dit recentere stuk ontkracht dus een eventueel in 2012 vastgestelde urenbeperking. Dat eiseres het niet met het in het stuk van 17 juli 2013 weergegeven standpunt van ArboVitale eens was, betekent niet dat verweerder in de periode van mei 2016 tot aan de aanvraag waarmee deze procedure is begonnen, had moeten uitgaan van een medische urenbeperking bij eiseres. Dat geldt temeer omdat de overgelegde stukken van ArboVitale dateerden van 2012 en 2013, zodat niet uitgesloten was dat de medische belastbaarheid van eiseres in mei 2016 of daarna was verbeterd.
[…]
8.1.
Eiseres heeft verweerder op 19 januari 2022 verzocht om een gedeeltelijke inkomensvrijlating vanwege een medische urenbeperking. Het UWV heeft in het advies van 5 mei 2022 geconcludeerd dat sprake is van een medische urenbeperking van twintig uur per week. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar eerder een medische urenbeperking is opgelegd. [...]”
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarin de ingangsdatum van de aan appellante toegekende inkomensvrijlating is bepaald op 1 januari 2022, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft net als in beroep het volgende aangevoerd. Het dagelijks bestuur was bekend met haar medische problemen gelet op de stukken van Arbo Vitale die zij op 18 mei 2016 heeft verstrekt. Omdat het dagelijks bestuur ook bekend was met het feit dat appellante naast de bijstand vanaf september 2020 inkomsten uit loon had, had het dagelijks bestuur op dat moment appellante kunnen informeren over haar mogelijke recht op een gedeeltelijke inkomensvrijlating. De voorhanden stukken van Arbo Vitale uit 2012 en 2013 geven blijk van een medische urenbeperking van maximaal 19,5 uur (6,5 uur per dag verspreid over 3 dagen), wat overeen komt met de thans door het Uwv vastgestelde urenbeperking van 20 uur. Haar medische problemen zijn begonnen na een auto-ongeluk in 2011. Haar whiplashklachten waren blijkens de brief van haar neuroloog van 4 mei 2012 blijvend. Appellante ervaart door het ongeluk tot op de dag van vandaag klachten. Er was en zal geen verbetering komen. De gedeeltelijke inkomensvrijlating is op grond van het vorenstaande ten onrechte niet met ingang van september 2020 toegepast. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.1.1.
Wat appellante in hoger beroep aanvoert, is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2 geciteerde overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellante ook in hoger beroep geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat in het verleden een medische urenbeperking voor haar is vastgesteld die ook nog gold vanaf september 2020. Dat blijkt in ieder geval niet uit de door appellante in hoger beroep ingebrachte brief van de neuroloog van appellante van 4 mei 2012. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Neurologisch onderzoek

Geheel normaal, behalve dubbelbeelden bij omhoog kijken.

Bespreking

Er is sprake van duizeligheid, aangezichtspijn en een moe gevoel in de nek, na een trauma capitis zonder bewustzijnsverlies of amnesie. Het neurologisch onderzoek is normaal. De klachten kunnen zowel geduid worden als whiplash associated syndrome-type II of als een
post-commotioneel syndroom We verwezen patiënte naar de polikliniek niet-aangeboren
hersenletsel van Rijndam en lieten het bij deze eenmalige beoordeling.

Conclusie

Persisterende posttraumatische klachten.
[...]”

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de toegekende inkomensvrijlating in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Bonnema als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Bonnema

Bijlage: voor deze uitspraak van belang zijnde wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 6b Medisch urenbeperkt
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder medisch urenbeperkt verstaan: als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voor een geringer aantal uren belastbaar zijn dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12, derde lid , van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
2. Het college kan:
a. ambtshalve vaststellen of een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a,
onder 1, medisch urenbeperkt is;
b. op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a,
onder 1, vaststellen of hij medisch urenbeperkt is.
3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kan slechts eenmaal per twaalf maanden worden ingediend.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht voor het college de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 1, medisch urenbeperkt is en adviseert het college hierover.
Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 1
Het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling personen die algemene bijstand ontvangen.
Artikel 31, tweede lid, onderdeel y (geldend van 01-04-2022 t/m 30-06-2022)
Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is tot 15 procent van deze inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 141,69 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, tenzij onderdeel n of r van toepassing is.