ECLI:NL:CRVB:2025:1408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
24/2490 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geselecteerde functies door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die voorheen als handelaar in groenten en fruit werkte, had zich ziekgemeld en ontving een WGA-uitkering. Het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 46,45% per 30 september 2022, wat appellant betwistte. Hij stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat hij niet in staat was de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 augustus 2025, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet in strijd waren met de belastbaarheid van appellant. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad bevestigde de nieuwe beslissing van het Uwv, waarin de arbeidsongeschiktheid opnieuw op 46,45% werd vastgesteld. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de geschiktheid van de functies te betwisten, en verklaarde het beroep tegen het besluit van 20 november 2024 ongegrond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2024, 23/7004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 september 2022 heeft vastgesteld op 46,45%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid in bestreden besluit 2 juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Appellant heeft een beroepschrift tegen bestreden besluit 2 ingediend.
Het Uwv heeft een reactie op het beroepschrift van appellant ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 augustus 2025. Voor appellant is mr. A. Bal als waarnemend gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als handelaar in groenten en fruit voor 37,93 uur per week. Vanaf 1 januari 2019 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW). Op 9 mei 2019 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld. Het Uwv heeft aan appellant vanaf 6 mei 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 77,05%.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 26 september 2022 appellant met ingang van 30 september 2022 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 65-80%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2023. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Bij brief van 16 mei 2023 heeft het Uwv te kennen gegeven voornemens te zijn het besluit van 26 september 2022 te wijzigen en dat appellant 46,63% arbeidsongeschikt wordt geacht per 30 september 2022 (45–55%).
1.4.
Appellant heeft gereageerd op dit voorgenomen besluit. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een FML van 20 oktober 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant functies geselecteerd en op basis daarvan de arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 44,65% (35-45%). Bij besluit van 7 november 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 september 2022 gegrond verklaard en bepaald dat appellant per 30 september 2022 recht heeft op een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de psychische klachten en de rugklachten inzichtelijk en goed te volgen is. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht die leiden tot de conclusie dat de beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat astma voor appellant niet leidt tot een beperking. Appellant heeft erop gewezen dat hij astma heeft en daarvoor een puffer gebruikt. Dat is niet door de verzekeringsarts in twijfel getrokken. Zorgvuldig onderzoek brengt in dat geval mee dat de verzekeringsarts doorvraagt naar de mate waarin iemand last heeft van die astma en onderzoekt in welke mate dit hem mogelijk beperkt. Niet is gebleken dat dat is gebeurd.
2.2.
Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.2.1.
Voor wat betreft de geschiktheid van de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is de motivering van de arbeidsdeskundige inzichtelijk en goed te volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze functie passend bevonden en daarbij overwogen dat appellant in staat moet zijn tot het volgen van een vakgerichte opleiding van vier dagen in het Engels.
2.2.2.
Voor de functie wikkelaar (SBC-code 267053) geldt dat bestreden besluit 1 onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, voor wat betreft het verhoogd persoonlijk risico. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage in beroep aangegeven dat er een verhoogd persoonlijk risico aanwezig is voor het werken met draaiende machines, maar dat in de functie van wikkelaar niet het verhoogd persoonlijk risico aanwezig is dat de verzekeringsarts in bezwaar heeft bedoeld. Het Uwv heeft tijdens de zitting aangegeven dat dit standpunt niet juist is en heeft aangegeven dat niet duidelijk is of de wikkelmachine een gevaarlijke machine is. Ter zitting heeft het Uwv aangeboden om hier nader onderzoek naar te laten doen. De motivering dat in deze functie voldoende afwisseling in statische houdingen mogelijk is, vindt de rechtbank wel inzichtelijk en goed te volgen.
2.2.3.
Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat de functie inpakker (SBC code 111190) geschikt is voor zover het gaat om verwondings- of ongevalsrisico. Uit het dossier blijkt dat appellant lijdt aan een chronische depressie en gedachtes aan de dood heeft of heeft gehad. De rechtbank vindt de conclusie dat een functie met een hoog verwondings- of ongevalsrisico, waarbij gewerkt wordt met een mes, passend is, in dit geval niet logisch. Voor zover het gaat om afwisseling van de houding, samenwerken en zware fysieke arbeid is de motivering van de geschiktheid van deze functie inzichtelijk en goed te volgen.
2.2.4.
De rechtbank vindt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van de rug en de daarvoor gestelde beperkingen in de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) niet worden overschreden.
2.2.5.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat bestreden besluit 1 in strijd is met het motiveringsbeginsel. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat appellant voldoet aan de taaleis (Nederlands lezen en schrijven) voor de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171). De rechtbank vindt de uitleg dat appellant als handelaar in groente- en fruit veel klantcontact heeft gehad, onvoldoende om aan te nemen dat appellant voldoende Nederlands kan lezen en schrijven om deze functie uit te kunnen oefenen.
Nieuwe beslissing op bezwaar
2.3.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 20 november 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Het Uwv heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank en de aanvullende gronden een nieuwe heroverweging gemaakt en het bezwaar van appellant opnieuw gegrond verklaard. Dit besluit wordt op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrokken.
2.4.
In bestreden besluit 2 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant 46,45% (45-55%) arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking in rubriek 3.5 toegevoegd (beperking voor werken in een omgeving met meer dan normale hoeveelheid stoffen, gassen, dampen en rook). Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de toelichting op de beperking voor werk met persoonlijk risico nader geconcretiseerd. Hij heeft daarin onderbouwd en duidelijk gemaakt dat appellant niet kan werken in gevaarlijke situaties en met machines waarbij ernstig letsel kan ontstaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee functies laten vervallen (productiemedewerker industrie, SBC-code 11180 en wikkelaar, SBC-code 267053) en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 46,45% (45–55%), op basis van de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180, een ander functienummer dan de vervallen functie) en inpakker (SBC-code 111190). Daarnaast vindt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de reservefuncties wikkelaar (SBC-code 267053) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 11117) geschikt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten en rugklachten zijn onderschat. De rechtbank heeft ten onrechte het verweer van het Uwv gevolgd. Verder heeft appellant aangevoerd dat de functies die aan bestreden besluit 1 ten grondslag zijn gelegd, niet geschikt zijn.
3.1.
Appellant is het ook niet eens met de nieuwe beslissing op bezwaar van 20 november 2024 (bestreden besluit 2). Appellant heeft tegen dit besluit aangevoerd dat het Uwv slechts ten dele aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen namelijk alleen voor wat betreft een beperking vanwege astma. Hij handhaaft zijn medische en arbeidskundige gronden en heeft herhaald dat zijn psychische en lichamelijke (rug)klachten zijn onderschat. Ook heeft hij herhaald dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.
3.2.
Appellant stelt dat de functies die aan bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd voor hem niet geschikt zijn. De functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBCcode 111334) is niet geschikt omdat hij zou moeten werken in een stoffige omgeving. Ook brengt die functie een verhoogd persoonlijk risico met zich, namelijk op infectiegevaar. De functie inpakker (SBC-code 111190) is niet geschikt omdat daarbij gewerkt wordt met een mes en appellant beperkt is voor werk met verwondings- en ongevalsrisico. De reservefunctie wikkelaar (SBC-code 267053) is niet geschikt omdat sprake is van verhoogd persoonlijk risico op brand- en snijwonden. In die functie wordt namelijk gewerkt met een soldeerbout en mesje. De reservefunctie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 11117) is niet geschikt omdat appellant de Nederlandse taal niet beheerst en vanwege zijn astma omdat in deze functie wordt gewerkt met damp en lasrook.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak voor wat betreft het oordeel over de medische grondslag van bestreden besluit 1 te bevestigen en te oordelen dat bestreden besluit 2 op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht tot de aangevallen uitspraak is gekomen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Ook beoordeelt de Raad de beroepsgronden tegen bestreden besluit 2. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep en het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slagen.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
5.1.
Appellant kan zich vinden in de vernietiging van bestreden besluit 1, maar vindt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv in de FML van 20 oktober 2023 voldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn rug- en psychische klachten. Appellant stelt dat de rechtbank had moeten oordelen dat die klachten hadden moeten leiden tot meer en verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking.
5.2.
Wat appellant daarover in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Appellant heeft geen nieuwe medische argumenten genoemd en geen nieuwe medische stukken overgelegd. De rechtbank heeft deze gronden uitgebreid besproken en uitgelegd waarom zij niet slagen. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid.
5.3.
De Raad voegt daar nog aan toe dat de verwijzing van appellant naar de Richtlijn depressie niet zonder meer maakt dat voor appellant extra beperkingen gelden. In die Richtlijn, althans het deel waarnaar appellant verwijst, worden voorbeelden genoemd van beperkingen die aan de orde kunnen zijn als de diagnose depressie is gesteld. Dat betekent uiteraard niet dat al die voorbeeldbeperkingen ook daadwerkelijk bij appellant aanwezig zijn. De verzekeringsartsen hebben helder toegelicht welke beperkingen voortvloeien uit de psychische klachten van appellant.
5.4.
In zijn hoger beroepschrift heeft appellant een aantal arbeidskundige gronden genoemd tegen de geselecteerde functies. Zoals ter zitting is besproken hebben partijen geen belang meer bij een bespreking van die gronden voor zover zij zien op functies die niet aan bestreden besluit 2 ten grondslag liggen. In het kader van het hoger beroep zal de Raad daarom alleen ingaan op door de rechtbank verworpen arbeidskundige gronden, die (ook) betrekking hebben op functies die aan bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd.
5.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beroepsgrond dat de functie inpakker (SBC-code 111190) niet geschikt is vanwege overschrijdingen op afwisseling, samenwerken en zware arbeid, niet slaagt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de FML van 20 oktober 2023 op deze punten niet wordt overschreden. Datzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank over de beroepsgrond dat in de functie huishoudelijk medewerker (SBC-code 11134) statische houdingen moeten worden aangenomen die vanwege zijn rugklachten voor appellant te bezwarend zijn.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
5.6.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.7.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 2 geen andere medische gronden aangevoerd, dan die hiervoor onder 5.2 en ook al door de rechtbank zijn besproken. In 5.2 is vastgesteld dat die medische gronden in hoger beroep niet slagen. Daarom geldt dat ook voor de medische gronden van appellant tegen bestreden besluit 2. Dat betekent dat het Uwv bij de beoordeling met juistheid is uitgegaan van de beperkingen die zijn neergelegd in de FML van 4 november 2024.
5.8.
Uitgaande van de juistheid van de in die FML vastgestelde beperkingen en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de geselecteerde functies, wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat deze functies de belastbaarheid van appellant overschrijden.
5.9.
Voor de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onder 1.8.6 van het resultaat functiebeoordeling afdoende toegelicht dat in deze functie sprake is van een kleine kans op infectiegevaar vanwege werkzaamheden in een ziekenhuis als er speciaal gereinigd moet worden. Dat betekent niet dat de belastbaarheid op het item “persoonlijk risico” wordt overschreden. Infectiegevaar is niet te vergelijken met de omstandigheden die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de toelichting beschrijft, namelijk hoogtes/open water/verkeer/hete leidingen/open vuur/ chemicaliën en werk met verwondingsrisico zoals met gevaarlijke machines waarbij ernstig letsel kan ontstaan. Het gaat dan om functies waarin extra alertheid wordt verlangd.
5.10.
In de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) is evenmin sprake van overschrijding op item 3.5.1 (werken met stof, rook en gassen). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij 3.5.1 van het resultaat functiebeoordeling afdoende toegelicht dat in deze functie geen sprake is van een meer dan normale hoeveelheid stof, gas of rook. Er wordt gewerkt met hoog statische doekjes. Enig dwarrelend stof kan niet worden uitgesloten, maar dat is niet meer dan in een gemiddelde huissituatie.
5.11.
Voor wat betreft de functie inpakker (SBC-code 111190) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de aanwezigheid van een mes in deze functie geen belemmering is. Een mes is niet een dusdanig gevaarlijk voorwerp dat daarbij per abuis ernstig letsel wordt veroorzaakt (zoals verlies van ledematen). Uit de toelichting bij verhoogd persoonlijk risico in de FML volgt dat appellant niet kan werken in gevaarlijke situaties of met gevaarlijke machines. Dat is iets anders dan het hanteren van een snijmesje. Er is geen sprake van verhoogde suïcidedreiging bij appellant op datum in geding. Ook blijkt nergens uit dat sprake is van een actieve dreiging specifiek met een mes. Bovendien is een mes niet alleen op het werk beschikbaar en zou appellant anders niet alleen gelaten kunnen worden. De Raad acht deze motivering logisch en toereikend.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat de drie functies die aan de WIA-beoordeling ten grondslag liggen voor appellant geschikt zijn. Wat appellant heeft opgemerkt over de reservefuncties, behoeft daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5.13.
Het hoger beroep slaagt niet. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 terecht en op goede gronden gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Uit 5.1 tot en met 5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5.14.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 46,45% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep en het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slagen krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 november 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van J. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) J. Adjei-Asamoah