ECLI:NL:CRVB:2025:1410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
24/2491 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv. De beëindiging van de uitkering per 8 november 2023 was gebaseerd op de conclusie dat appellant per 9 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 21 augustus 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J. van der Meulen, en het Uwv vertegenwoordigd was door mr. R.E.J.P.M. Rutten via videobellen. De Raad oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had beëindigd, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De uitspraak bevestigde de beëindiging van de WIA-uitkering en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2024, 23/1918 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Unique Nederland B.V. (ex-werkgever)
Datum uitspraak: 24 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant met ingang van 8 november 2023 heeft beëindigd, omdat hij per 9 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIAuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 augustus 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Ex-werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Vooraf
1. Ambtshalve stelt de Raad vast dat op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet de rechtbank Oost-Brabant, maar de rechtbank Zeeland-West Brabant bevoegd was om op het beroep van appellant te beslissen. Nadat appellant ter zitting van de rechtbank desgevraagd verklaarde in te stemmen met behandeling door de rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank  kennelijk uit proceseconomische overwegingen  de zaak behandeld. De toepasselijke wettelijke voorschriften over de relatieve competentie maken een hierop gerichte verwijzing evenwel niet mogelijk. In de gegeven omstandigheden ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:117 van de Awb de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken.

Inleiding

2. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.1
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator via ex-werkgever voor 38 uur per week. Vanaf 6 maart 2020 is appellant uitgevallen voor zijn werkzaamheden wegens lichamelijke en psychische klachten en heeft hij een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 oktober 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant vijf functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 36,52%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 december 2022 aan appellant van 9 maart 2022 tot en met 8 november 2023 een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) op grond van de Wet WIA toegekend.
2.2.
Naar aanleiding van het door de ex-werkgever tegen het besluit van 5 december 2022 gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv appellant op 28 februari 2023 onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts in verband met de status na een maagcarcinoom en psychische klachten aangenomen beperkingen gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant echter minder beperkt geacht ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen omdat op de datum in geding (9 maart 2022) geen sprake was van rug- en beenklachten. De nader vastgelegde mogelijkheden en beperkingen zijn neergelegd in een FML van 28 februari 2023. Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zeven functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 24,57%. Gelet op deze bevindingen heeft het Uwv bij voorgenomen besluit van 28 maart 2023 meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 9 maart 2022 minder dan 35% bedraagt en dat de aan appellant toegekende LGU wordt ingetrokken met ingang van 8 november 2023.
2.3.
Bij besluit van 20 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door de exwerkgever gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
De rechtbank heeft het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep achtte zich op basis van de beschikbare gegevens en het spreekuur voldoende geïnformeerd over de medische situatie van appellant op de datum in geding. Uit wat appellant in beroep naar voren heeft gebracht is ook niet gebleken dat deze conclusie onjuist is.
3.2.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gehouden was om de behandelend sector te raadplegen. Uit het standpunt van appellant en de beschikbare medische informatie blijkt niet dat er sprake is van een behandeling die in gang gezet zal worden of van een beredeneerd afwijkend idee van zijn beperkingen bij de behandeld sector. Daarom was er ook geen aanleiding voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. Vanuit de huidige regelgeving en rechtspraak is het Uwv niet verplicht om contact op te nemen met appellants behandelaars. Daarbij wordt appellant bijgestaan door een gemachtigde die de informatie voor appellant kan opvragen.
3.3.
De rechtbank heeft voorts de medische beoordeling juist geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de maagklachten van appellant de absolute beperking voor blootstelling aan gassen en dampen genuanceerd en fysieke beperkingen aangenomen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aangenomen voor de psychische klachten, namelijk beperkingen in het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en het werken in de nacht. De rechtbank vindt deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend en heeft geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk niet gemotiveerd betwist. Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat de beperkingen zouden zijn onderschat in het door appellant ingediende huisartsenjournaal. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat bij een beoordeling als deze geen rekening wordt gehouden met alle ervaren klachten. Slechts indien en voor zover de ervaren klachten zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van beperkingen. Dat laatste is naar oordeel van de rechtbank niet het geval.
Het standpunt van appellant
4. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd.
4.1.
Appellant is uitgevallen als gevolg van verschillende aandoeningen die al geruime tijd bestaan, een wisselwerking op elkaar hebben en van grote invloed zijn op zijn welbevinden. Het Uwv had uit zorgvuldigheidsoverwegingen nadere informatie dienen in te winnen dan wel gerichte vragen moeten stellen aan deskundigen om nader te bezien welke invloed de (psychische) klachten op appellants belastbaarheid hebben. Volgens appellant is er daarom twijfel en onduidelijkheid blijven bestaan over zijn klachten en beperkingen zoals deze door de verzekeringsartsen zijn aangenomen.
4.2.
Appellant is van mening dat bij het onderzoek bepaalde (lichamelijke) beperkingen onderbelicht zijn gebleven en dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de vastgestelde beperkingen. Hoewel ten aanzien van appellants (pijn)klachten wellicht geen duidelijke oorzaak is vastgesteld, dienen voor deze klachten wel beperkingen te worden aangenomen. Er is geen sprake van een subjectieve beleving van deze klachten. De klachten zijn reëel en consistent. Chronische pijn heeft een forse impact op de kwaliteit van leven, het dagelijks functioneren en de stemming. Zo wordt aangenomen dat de aanwezigheid van chronische pijn leidt tot verminderd cognitief functioneren. Bovendien gaan pijnklachten gepaard met stemmingsveranderingen, vermoeidheid, slaapproblemen en toegenomen somatisch bewustzijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een Richtlijn van het Nederlands Huisartsengenootschap van juni 2018 over pijn en het artikel “Chronic pain and neuropsychological functioning” van R.P. Hart e.a. uit 2000.
4.3.
Appellant heeft voorts te kampen met vermoeidheid. Uit het dagverhaal van appellant komt ook naar voren dat hij al snel geen energie meer heeft. Juist de optelsom van alle belastingen wordt appellant te veel. Appellant heeft verwezen naar de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid over onder meer de slaapkwaliteit. Het is voor appellant niet duidelijk welke aspecten zijn meegenomen door de verzekeringsartsen. Het is dan ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom er geen urenbeperking is aangenomen.
4.4.
Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
4.5.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 maart 2025 aanvullend toegelicht dat appellant bekend is met een status na maagcarcinoom in 2010, waarvoor hij is behandeld. Bij onderzoeken in 2018/2019 zijn geen maag- en darmafwijkingen meer gevonden. Sindsdien heeft geen analyse meer plaatsgevonden, anders dan controles door de arts maag-, darm- en leverziekten (MDL) . Feitelijk is er dus geen reden voor ongerustheid of angst dat de maagkanker terugkeert. Toch blijft dit bij appellant reden tot angst en bezorgdheid geven, die door de MDL-arts en psycholoog niet in belangrijke mate konden worden weggenomen. Uit de negatieve uitslagen bij herhaald maagonderzoek kan worden afgeleid dat de chronische 'zenuwpijn' in het maagkuiltje lichamelijk onverklaard is gebleven. Appellants standpunt dat bepaalde (lichamelijke) beperkingen onderbelicht zijn gebleven en vraagtekens kunnen worden gezet bij de vastgestelde beperkingen vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet stroken met het gegeven dat hiervoor geen kenbaar lichamelijk substraat is vastgesteld. De uit de literatuur afkomstige claim dat chronische pijn kan leiden tot bijvoorbeeld een verminderd cognitief functioneren, vermoeidheid en slaapproblemen is te algemeen gesteld. Voor een verklaring van appellants resterende klachten gaan de gedachten dan al snel uit naar een psychische oorzaak of component. Omdat appellant op de datum in geding niet in beeld was bij een psychisch hulpverlener was er evenwel geen aanleiding om hierover bij zijn huisarts informatie op te vragen. Bovendien was de hoofdklacht, te weten angst en ongerustheid voor terugkeer van de maagkanker, wel duidelijk. Wat betreft de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat het feit dat appellant vaak moe is niet direct gekoppeld kan worden aan een aandoening op fysiek of psychologisch terrein, anders dan de door de primaire verzekeringsarts genoemde slechte conditie. Van bloedarmoede op de datum in geding is niet gebleken.
5.4.
Dit wordt gevolgd. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die twijfel geeft over de beoordeling van zijn medische situatie rond de datum in geding.
5.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
5.6.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. Voor zover de geselecteerde functie van Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) zou komen te vervallen, gelet op de langdurige blootstelling aan soldeerdampen, resteren er voldoende functies om de uitkomst, dat appellant per 9 maart 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, te kunnen dragen.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
7. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding schade in de vorm van wettelijke rente te vergoeden.
8. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht. Het verzoek om vergoeding van schade wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) C.E.A. Tessemaker