ECLI:NL:CRVB:2025:1417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 23 januari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat de weigering om appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft, en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.