ECLI:NL:CRVB:2025:1419
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 22 februari 2021 na toegenomen klachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 22 februari 2021 door het Uwv. Appellant, die zich op 25 september 2017 ziekmeldde, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de eerder geselecteerde WIA-functies te vervullen. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant geschikt bleef voor deze functies, ondanks toegenomen knieklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de besluiten van het Uwv in stand hadden gelaten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellant geschikt was voor de functies van textielproductenmaker en productiemedewerker industrie, ondanks de toegenomen klachten. Het hoger beroep van appellant werd verworpen, en de beëindiging van de ZW-uitkering bleef in stand.